door T. Austin-Sparks
Hoofdstuk 4 - De Uitnemende Rijkdom van Zijn Genade: Uitverkiezing en Aanneming
Ik zal de passages die in deze overdenking behandeld worden eerst nog eens lezen, en wel hoofdstuk 11, vers 33 van de Brief aan de Romeinen,
“O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen!”
En dan de Brief aan de Efeziërs, hoofdstuk 3, vers 8,
“Mij, de allerminste van alle heiligen, is deze genade gegeven, om … de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te verkondigen, …”
Aangezien wij nog niet alles gezegd hebben wat er te zeggen valt, in dit eerste verband van de rijkdommen, d.w.z. ‘De Rijkdommen van Zijn genade’, zullen wij nu eerst nog naar een paar andere passages kijken. De Brief aan de Efeziërs, hoofdstuk 1, vers 17, “opdat de God van onze Heere Jezus Christus, de Vader van de heerlijkheid, u de Geest van wijsheid en van openbaring geeft in het kennen van Hem, …”. Die tekst staat na wat wij gelezen hebben in vers 7 van hetzelfde hoofdstuk, “In Hem hebben wij de verlossing, door Zijn bloed, namelijk de vergeving van de overtredingen, overeenkomstig de rijkdom van Zijn genade, …”. Dan vinden wij aan het eind van hoofdstuk 3 het gebed van de apostel om een geest van wijsheid en openbaring, een gebed dat te maken heeft met het begrip van de rijkdom van Zijn genade, en het staat in vers 14 tot en met 21,
“Om deze reden buig ik mijn knieën voor de Vader van onze Heere Jezus Christus, naar Wie elk geslacht in de hemelen en op de aarde genoemd wordt, opdat Hij u geeft, naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid, met kracht gesterkt te worden door Zijn Geest in de innerlijke mens, opdat Christus door het geloof in uw harten woont en u in de liefde geworteld en gefundeerd bent, opdat u ten volle zou kunnen begrijpen, met alle heiligen, wat de breedte en lengte en diepte en hoogte is, en u de liefde van Christus zou kennen, die de kennis te boven gaat, opdat u vervuld zou worden tot heel de volheid van God.
Hem nu Die bij machte is te doen ver boven alles wat wij bidden of denken, overeenkomstig de kracht die in ons werkzaam is, Hem zij de heerlijkheid in de gemeente, door Christus Jezus, in alle geslachten, tot in alle eeuwigheid. Amen.”
Laten wij nu teruggaan naar hoofdstuk 2, en wel vers 7, “opdat Hij in de komende eeuwen de allesovertreffende rijkdom van Zijn genade zou bewijzen, door de goedertierenheid in Christus Jezus.”
Enkele van de dingen die te maken hebben met deze genade hebben wij al overwogen, d.w.z. dingen die er de rijkdom van uitmaken. Wij hebben de aard van de genade gezien. Wij hebben Gods werk van genade gezien, en wij hebben genade afgezet tegen onze eigen werken die wij doen om er iets mee te verdienen. En wij hebben gezien dat het grote initiatief van de Goddelijke Genade bestaat in het vrije handelen van de Heilige Geest, Die ons in die genade binnenleidt.
Laten wij, voordat wij verdergaan om nog dieper in deze bodemloze, onpeilbare oceaan van Goddelijke Genade te schouwen, onszelf eraan herinneren dat, zoals Genade het begin van alles voor ons en bij ons is, zo is Genade ook de voortdurende basis van alles tot aan het einde toe. Ziet u, wat waar is aan het begin, is waar gedurende het gehele leven van het kind van God. Het klinkt tegenstrijdig, maar is het niet, om te zeggen dat de Wet van Genade het hele leven van Gods volk regeert. Wat de Genade begint, zet de Genade voort en dat bekroont zij ook. Wij zullen de basis van de Genade nooit verlaten. En wij zullen ontdekken hoe wij, naarmate wij verdergaan, door de Genade gebonden zijn voor alles wat van God tot ons komt. Genade voor alles wat wij van God weten, en Genade voor alles wat wij kunnen zijn of doen; het zal altijd door Genade zijn, en anders niets. Wij zullen nooit van die plaats van Genade afkomen of ze kunnen verlaten en iets anders ervoor in de plaats nemen. Dat klinkt heel simpel, maar het is iets waar wij elke dag van ons leven mee geconfronteerd worden en langs heel de weg die wij afleggen, zullen wij door de Heilige Geest genoodzaakt worden dit te erkennen en accepteren en dit standpunt in te nemen: ‘Dit alles is een kwestie van de Genade van God; wij zullen hier nooit boven uit stijgen, verder zullen wij niet komen, tenzij door Zijn Genade.’
Dus wij bewegen ons gestaag voort, maar eigenlijk bewegen wij ons op heel praktische wijze naar die passage die wij net gelezen hebben, “opdat Hij in de komende eeuwen de allesovertreffende rijkdom van Zijn genade zou bewijzen, door de goedertierenheid over ons ...”. O, wat is dit geweldig: dat de rijkdom van Zijn Genade over ons alles zal overtreffen, en dat zij in ons tentoongespreid zal worden!
Nu denk ik dat wij ons beginnen te realiseren dat dit een feit is. Ik denk dat wij er ons steeds meer van bewust worden dat er meer genade nodig is, en daarna nog meer. Als wij daar moeite mee hebben, laten wij dan deze stelling, die een climax vormt, uitspreken dat in de eeuwen die gaan komen, geldt dat Hij, “de allesovertreffende rijkdom van Zijn genade zou bewijzen ... over ons”. Nu kunt u dat punt niet bereiken waar het zo groot is, zo volledig en volmaakt, zo vol en definitief, u kunt die sprong gewoon niet in één dag maken of met één ervaring. Nee, het hele leven van het volk van God is een pelgrimstocht van genade.
Een pelgrimstocht van Genade
Ik verwacht dat u weet dat Petrus’ brieven gegrond zijn op dit ene woord ‘Genade.’ En ik denk dat het goed is als wij hier even stoppen om dat op te merken, omdat genade een paar keer in zijn brieven genoemd wordt. Ik noem ze even als herinnering: 1 Petrus 1:2, 10, 13; 2:19, 20; 3:7; 4:10; 5:5, 10, 12. En in 2 Petrus 1:2; 3:18. Maar het is heel jammer dat de vertalers ons in de brieven van Petrus niet elke keer de juiste vertaling van dit woord ‘genade’ gegeven hebben. Maar u weet ook wel dat Petrus ons de gemeente voor ogen stelt als dat zij op pelgrimstocht is. Paulus stelt ons de gemeente voor ogen als dat zij is aangekomen in de hemelse gewesten en zich daar grotendeels bevindt, want hij bekijkt haar vanaf een hogere plek. Maar Petrus ziet haar op aarde en hij zegt, “Geliefden, ik roep u op als bijwoners en vreemdelingen … .” (1 Petrus 2:11) Wij zijn pelgrims, dat is Petrus’ standpunt. Voor hem is de gemeente op pelgrimstocht. En het grote woord van de pelgrimstocht, als het gaat om Gods volk, is het woord ‘Genade.’
Wat heeft Petrus veel te zeggen over genade. Toen ik zinspeelde op de ongelukkige vertaling van dit woord, zei ik, ‘Als u vervolging, tegenstand en een slechte behandeling met vreugde kunt aanvaarden, dan is dat (nvdv, en de Engelse vertalers gebruiken dan deze woorden:) God welgevallig’. Maar eigenlijk staat er ‘genade’ in het origineel (nvdv: in 1 Petrus 2:19, 20 wordt dit in minstens vier Nederlandse vertalingen inderdaad vertaald met ‘genade’). Voluit staat er in het Grieks, “Dit is genade bij God”. Tot de pelgrimstocht behoort: vervolging, tegenstand, verkeerd voorgesteld worden, en wat al meer. En als er íemand was die daarvan kon meespreken, dan Petrus wel. Als er iemand wist wat het woord ‘genade’ betekende, dan Petrus wel, die zijn Heer driemaal verloochend had, en dan nog op een manier dat hij het gevoel had dat het onvergeeflijk was. Als u ooit iets dergelijks op een heftige en boze manier gedaan had en beweerd had dat u Jezus Christus niet kende, nadat u drie jaar met Hem opgetrokken was en zeer nauw bij Hem betrokken was geweest, dan zou u ook aan zichzelf wanhopen. Geen wonder dat Petrus naar buiten ging en bitter weende. Geen wonder dat de Heer hem speciaal bij naam moest noemen toen Hij Zijn discipelen na Zijn Kruisdood terugriep, “Maar ga heen, zeg tegen Zijn discipelen, en Petrus, …” (Markus 16:7)—… en Petrus, en Hij noemde hem uitdrukkelijk.
Nou, dat is oude grond en die is ons zo vertrouwd, maar nu begrijpen wij dat Petrus’ grote woord genade was. Ja, genade is voor de pelgrimstocht. En waar Petrus het zo vaak over heeft in zijn eerste brief is ‘het lijden’, het lijden van de tegenwoordige tijd; en het is van voor tot achter genade, de hele reis vraagt om genade. Maar, en hier zullen wij nog op terugkomen, ‘Het is genade (die moet leiden) tot heerlijkheid.’
Nou, ik denk dat dat woord ‘Genade’ de moeite waard was om het ons in herinnering te brengen. Maar wat de genade aanvangt — en wij weten allemaal dat het door genade is dat wij beginnen, de genade van God die ons de genade binnenbracht — zal de genade ook vervolmaken; zij zal het werk helemaal tot het einde afmaken en tenslotte kronen. En ik weet heel zeker dat de hoeksteen aangebracht zal worden onder het geroep van de Genade, “de genade, die u gebracht wordt door de openbaring van Jezus Christus.” (Zacharia 4:7; 1 Petrus 1:13)
Als wij het dan hebben over de rijkdom der genade voor zover die zich bevindt binnen het gebied van het onvatbare, het onuitputtelijke, denk ik toch dat wij, ook al zullen wij die diepten nooit helemaal kunnen peilen, nog iets dieper kunnen gaan. Ik wil dat u dit eerste hoofdstuk van de Brief aan de Efeziërs opslaat. Ik wil er niet iets van maken wat het niet is — misschien is het wel toeval en misschien zit er geen verdere betekenis in — maar u weet dat het getal vijf in de Bijbel het getal voor de genade is. En hier in dit hoofdstuk vinden wij vijf van de overvloedige rijkdommen van Zijn genade. En als ik het woord ‘overvloedige’ gebruik, dan weet ik heel zeker dat u, als wij ernaar kijken, zult zeggen, ‘Dat gaat mijn verstand te boven. Dat kan ik niet vatten, dat is mij te groot.’ Maar toch, u weet dat u naar de grote bergen mag kijken, ook al kunnen wij ze niet omvatten of bedwingen, toch doet het ons soms goed ernaar te kijken. Maar God dank, dit zijn niet slechts objectieve dingen die ons hier voor ogen gehouden worden, wij zijn erdoor omringd, en dus zullen wij hier kijken naar deze vijf grote, en ik denk de grootste, ‘rijkdommen van Zijn genade.’
‘Uitverkiezing’: Om God Te Dienen Met Een Doel
Hoofdstuk 1, vers 4, “… omdat Hij ons vóór de grondlegging van de wereld in Hem uitverkoren heeft, opdat wij heilig en smetteloos voor Hem zouden zijn in de liefde.” Hij heeft ons in Hem uitgekozen vóór de grondlegging der wereld. Begrijpt u dat? Kunt u dat vatten? Dat is uitverkiezing. In het Woord wordt beslist verklaard: ‘Hij koos ons in Christus uit vóór de grondlegging der wereld’. Er werd een keuze gemaakt, die plaatsvond in die eeuwige raad van God, waar wij bij waren inbegrepen, als wij tenminste vandaag in Christus Jezus zijn. Wij zijn in Christus Jezus, omdat wij, voordat de eerste steen van de wereld gelegd werd, in Christus Jezus uitgekozen werden.
Ziet u, op de eerste plaats heeft u te maken met een Tijdloze God. Als het om tijd gaat, wat vierduizend jaar in het verschiet lag, was bij God al tegenwoordige tijd nog voordat de tijd begon, want Hij staat boven de tijd. Alles wat voor ons in de toekomst ligt, is voor Hem altijd tegenwoordig. En zo, Christus was er voor Hem toen en dus waren wij er ook toen, en God heeft gehandeld op eeuwig grond. Laten wij daarom naar deze zaak van de ‘uitverkiezing’ kijken. Ik ga een ander woord voor ‘uitverkiezing’ gebruiken, want ik hou niet van dat woord, hoewel het in bepaalde vormen wel in het Nieuwe Testament staat, en wel in 1 Petrus, hoofdstuk 1, vers 2, “… uitverkoren overeenkomstig de voorkennis van God de Vader, …”. Dat staat in Petrus, en de uitverkorenen worden daar genoemd als één lichaam, maar ik wil opnieuw zeggen dat ik niet houd van dat woord ‘uitverkiezing’, omdat dat woord bepaalde gedachten oproept. Dus wil ik een ander woord gebruiken en wel ‘selectie’. Het betekent hetzelfde. En als wij dat woord horen, dan helpt ons dat. De natie Israël werd uit alle natiën ‘geselecteerd’. Zij werden geselecteerd en gekozen. Als u wilt, ‘uitverkoren’. Maar God keek naar alle natiën van de wereld, en koos Israël uit. Wilde dat zeggen dat God alle andere natiën verwierp, omdat Hij dit ene volk uitkoos? Wilde het zeggen dat Hij hen uitkoos om gered te worden, en dat alle andere natiën verloren moesten gaan, omdat zij niet geselecteerd werden?
Ik wil nu dat wij onze aandacht even beperken tot deze ruimte en deze groep personen. Ik wil niet de plaats van God innemen, maar deze plaats als voorbeeld nemen en ik wil er iets doen. Ik wil dat er iets gedaan wordt en ik overzie deze groep en zeg, ‘Broeder, ik wil dat u naast mij komt staan voor dit karweitje. Ik kies u uit deze groep uit voor wat ik wil doen. Nu moet u geen overhaaste conclusies trekken, omdat ik u nu heb uitgekozen. Denk niet dat u belangrijker bent dan de anderen, dat u waardiger bent om uitgekozen te worden dan de anderen, want dat is niet waar.’
En tegen de anderen zeg ik, ‘Trek niet de conclusie dat, omdat u niet bent uitgekozen, u dus verworpen bent en geen deel hebt aan mijn plan. Concludeer niet dat u minder waard bent dan deze ene die ik wel heb uitgekozen. Dat is een foute conclusie.’
De Heer heeft de natie Israël geselecteerd en gezegd, ‘Ik heb jullie uitgekozen, niet omdat jullie beter zijn dan alle andere naties, niet omdat jullie waardiger zijn, maar ik heb soeverein gekozen en jullie geselecteerd uit de naties, omdat ik daar een doel mee heb. En Mijn doel is heel eenvoudig dat Ik jullie ten goede wil gebruiken voor alle andere naties. Al die andere natiën zullen zegen ontvangen doordat Ik jullie daarvoor gebruik, doordat Ik jullie geselecteerd heb.’
Laten wij de Bijbel openen. Wat was het verbond met Abraham, wie was de eerste van deze natie? “… in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden” (Genesis 12:3). Dat klinkt niet alsof alle andere naties verworpen werden en tot de verlorenen gerekend werden, alleen maar omdat zij niet tot de geselecteerden behoorden—in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.
In Jozef, vaders geliefde zoon, hebben wij hier een mooie illustratie van. “Israël had Jozef meer lief dan al zijn andere zonen, … Toen zijn broers zagen dat hun vader hem meer liefhad dan al zijn broers, haatten zij hem …” (Genesis 37:3-4). Jozef werd naar Egypte verkocht. En het was door Jozef dat Egypte gered werd van de hongerdood. Niet alleen zijn broers, maar de kinderen Israëls èn zijn vader werden gered, en bovendien kwam door Jozef ook de zegen van leven en redding tot de natie Egypte. Dus Jozef, een uitverkorene, een geselecteerde uit een natie, bracht de naties van de wereld echte zegen.
Welk woord u ook liever gebruikt, ‘verkiezing’, ‘uitgezocht’, of ‘selectie’, ze betekenen allemaal: ‘God dienen met een doel’. Het betekent niet dat u gered moest worden en dat van anderen bepaald was dat zij verloren zouden gaan. Ziet u wat voor draai aan dit woord gegeven is, en hoe verkeerd dat is?! Door hun hele geschiedenis heen geldt dat, wanneer Israël vergat waar zij voor geroepen waren, of wanneer zij hun roeping uit het oog verloren en die ten aanzien van de natiën niet vervulden, hun roeping tijdelijk opgeheven werd. Zij waren door de natiën omringd ten behoeve van die natiën, en wanneer zij zichzelf te exclusief maakten met uitsluiting van de anderen, en de natiën haatten en de Heidenen honden noemden en niet met ze om wilden gaan en zeiden dat zij het volk waren en zij de enigen waren, God het hier zo hartgrondig mee oneens was dat Hij hun roeping introk en Hij ze in ballingschap liet gaan.
En let goed op, beste vrienden, Israëls tweeduizend jaar geschiedenis sinds haar verwerping van de Zoon van God vindt haar oorzaak in het feit dat zij haar eigen roeping niet erkend heeft, dat zij namelijk door Jezus Christus tot zegen hadden kunnen zijn voor de hele wereld. Zij hadden een muur rond zich opgetrokken en gezegd, ‘Alles draait om ons, God is alleen in ons geïnteresseerd, de andere volken zijn gedoemd.’ Dit was het tegenovergestelde van hun roeping, “In uw nageslacht” — en dat Nageslacht, zegt Paulus in Galaten 3:16, is Christus — ”zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.” En toen zij in plaats van een zegen eigenlijk een vloek werden onder de natiën, zei God, ‘Het is genoeg geweest, jullie hebben jullie opdracht verzaakt, jullie eigen roeping, jullie uitverkiezing. Jullie hebben hem geannuleerd.’ Dus brengt Israël nu al tweeduizend jaar met veel geween, geklaag en tandengeknars in de buitenste duisternis door. Zo is het toch, of niet?! Waarom? Omdat in de Zoon van God hun roeping voor de hele wereld verankerd lag, en toen zij Hem verwierpen, verwierpen zij hun eigen roeping. Dat is het verleden. En dat is de betekenis van ‘uitverkiezing’ of ‘selectie’, niet: gered worden tegenover verloren gaan, maar een keuze met een doel, namelijk het zegenen van alle anderen, de redding van alle anderen die gered moesten worden.
Nu komen wij bij Efeziërs 1:4, waar staat dat “… Hij ons vóór de grondlegging van de wereld in Hem uitverkoren heeft, …” Uitverkoren. Waarvoor? Om tot zegen te zijn! Het vat en instrument van God moet een zegen zijn voor de hele wereld. In zijn brief aan de Galaten spreekt Paulus over de Gemeente als “… het Jeruzalem dat boven is, … en dat is de moeder van ons allen.” (Galaten 4:26). In zijn visioen ziet Johannes “… de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, neerdalen van God uit de hemel, … ” (Openbaring 21:2). Paulus heeft het daar gezien, het nieuwe Jeruzalem, onze moeder. Johannes ziet de komst van het nieuwe Jeruzalem, onze moeder, van boven, en hij vervolgt met te zeggen, “… de naties … zullen in haar licht wandelen, …” (Openbaring 21:24). Dus behalve deze geselecteerde natie zijn er nog andere. En van deze geselecteerde natie zegt Petrus weer, “… u bent een uitverkoren geslacht …” (1 Petrus 2:9). Deze geselecteerde natie, de Gemeente, is geselecteerd om in de komende eeuwen een licht te zijn voor de natiën. “… de naties … zullen in haar licht wandelen, …”. Zoals ik het zie, is dit de ware leerstelling van de uitverkiezing.
Als u en ik nu in Christus, als deel van die natie, van dat Jeruzalem dat boven is, die heilige stad, als u en ik in Christus geroepen en uitgekozen zijn om dit lichaam te vormen, dat symbolisch als een stad voorgesteld wordt, om in de komende eeuwen het licht van de genade voor het oog van de verloste natiën te verspreiden, opdat zij de volle manifestatie van Gods genade, de overweldigende rijkdom van Zijn genade aan ons zullen zien, dan moeten u en ik een diep inzicht krijgen in de betekenis van de genade.
En lieve vrienden, nog terwijl ik deze dingen uitspreek, moet ik de hele tijd bijna naar adem snakken. Ik weet heel goed dat ik bezig ben mijzelf te betrekken in een echte beproeving, de grondslag van een heel diepe beproeving. En ik herhaal, omdat de roeping, die de rijkdom van Zijn genade — niet alleen aan engelen, maar ook in de komende eeuwen aan de verloste natiën — tentoon moet spreiden, zo hoog is, vanwege die roeping zullen u en ik de betekenis van de genade in een grotere diepte moeten leren kennen, wil die genade in haar volheid tentoon gesteld kunnen worden. Nou zeg, wat zullen u en ik een hoge mate van kennis opdoen van de noodzaak van genade, de grootheid van de genade. Het is alles genade. Kan dat geen verklaring zijn voor de vurige beproeving waar Petrus het over heeft, als het gaat om de genade? “Geliefden, laat de hitte van de verdrukking onder u, die tot uw beproeving dient, …” (1 Petrus 4:12). “Daarin verheugt u zich, ook al wordt u nu voor een korte tijd — als het nodig is — bedroefd door allerlei verzoekingen, …” (1 Petrus 1:6). Waarom? Nou, hij zegt er alleen dit van: “Laat ieder de anderen dienen met de genadegave zoals hij die ontvangen heeft, als goede beheerders van de veelsoortige genade van God” (1 Petrus 4:10). Geselecteerd, gekozen, uitverkoren — wat een genade! Genade om het te weten en om het ook te tonen.
Wat gaat deze genade diep! Als dit waar is, en niet slechts in onze verbeelding, of een visuele voorstelling van zaken, maar als wij tezamen met Johannes de natiën konden zien, de verloste natiën van de aarde die in het licht wandelen van wat God in ons gedaan heeft, en die hun zegeningen ontlenen aan dit vat, als wij dat alleen maar konden zien, dan zouden wij ons buigen en zeggen, ‘O, de diepte van de rijkdommen, de onnaspeurlijke rijkdommen,’ wat is de genade geweldig, “om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom zijner genade te tonen naar (zijn) goedertierenheid over ons in Christus Jezus“ (Efeziërs 2:7).
“Om ons als zonen aan te nemen”
Nu heb ik heel wat tijd besteed aan slechts één van deze rijkdommen van genade, maar er is heel wat meer tijd nodig om dat ene terrein te verkennen. Misschien kom ik vanavond toe aan nog een aspect van de uitnemende rijkdommen van Zijn genade; en als wij niet verder geraken, dan deert dat niet. Maar laten wij toch maar aan de volgende beginnen en wel in Efeziërs 1, vers 5:
“… Hij [heeft] ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus, naar het welbehagen van zijn wil, … .”
“… ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus …”. Dat vraagt om een gedetailleerde bespreking, maar laten wij nu eerst even ingaan op die ene zinsnede, dit gedeelte van de hele tekst: “als zonen van Hem te worden aangenomen”.
Selectie? Aanneming? Wat betekent dat? In hoofdstuk 8 van zijn brief aan de Romeinen heeft Paulus hier meer over te zeggen, waar hij omschrijft wat zoonschap betekent. Hij zegt daar, “Want allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods” (vers 14). “Indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe” (vers 9b). En hij legt uit dat het door de Geest is dat wij zonen van God worden. En dan zegt hij opnieuw, “… ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen …”. En één van de betekenissen van ‘aangenomen’ is zeker dat de aangenomene niet rechtens aanspraak kan maken op het zoonschap, maar van buiten naar binnen gebracht wordt.
Zoals u weet, is deze brief aan de Efeziërs bijna geheel, zo niet helemaal, geschreven aan mensen die van oorsprong heidenen waren geweest. De heidenen waren van buiten naar binnen gebracht, de Joden noemden hen buitenstaanders, maar deze adoptie gaat terug op een tijd toen Israël zelf nog geen volk was. Deze heidenen waren er, nadat zij waren voorbestemd, om van buiten naar binnen gebracht en tot zonen gemaakt te worden. Jullie zijn van nature geen zonen, en jullie zijn helemaal geen zonen of kinderen van God volgens een natuurlijke geboorte. Dit verwijst de hele theorie dat iedereen van nature een zoon, een kind van God is, naar het land der fabelen. Die hele theorie is gewoon niet waar.
De zonen Gods worden op een andere grond dan de natuurlijke binnen gebracht. Het zijn geen ‘geborenen’; het zijn ‘aangenomenen’, ‘geadopteerden’. De gemeente is een geadopteerd Lichaam. Wij behoren niet van nature tot de gemeente. Weet u, dit is al eeuwenlang een strijdpunt, zowel in de natuurlijke als in de religieuze wereld. In de natuurlijke, de wetenschappelijke wereld heeft er driehonderd jaar een polemiek gewoed over deze kwestie, de oorsprong van het leven.
Van de ene kant mengden zich hoogopgeleide intellectuele wetenschappers in deze strijd, die betoogden en probeerden te bewijzen dat het leven spontaan ontstaan is. Dat het er langs puur natuurlijke weg gekomen is, en dat het vanzelf ontstaan is. Zij schreven prachtige geleerde boeken over deze zaak en op conferenties betoogden zij vurig dat het leven er gewoon is, en dat het uit het niets ontstaan is. Maar de tegenstanders namen het volgende standpunt in, ‘Nee, helemaal niet. Leven kan alleen voortkomen uit leven. Het ontstaat niet uit het niets; het kan alleen voortgebracht worden door ander leven. En als het leven ontstaat, als het tot bestaan komt, dan kun je dat terugvoeren op een of ander levend organisme.’ Ziet u, de hele wetenschap van de micro-organismen, te klein om met het blote oog te zien, toont aan dat de lucht zelf, het stof in de lucht, is doortrokken van een of ander organisme, heel klein, te klein om met onze natuurlijke ogen waar te nemen, maar als je er in een reageerbuis proeven mee doet, zie je het. Dan ontdek je dat er een levend organisme in zit. Leven komt altijd voort uit leven. Het komt niet uit het niets, maar het wordt voortgebracht door ander leven. Uiteindelijk won de tweede groep geleerden.
Nu gaat een soortgelijke woordenstrijd of bewering al honderden jaren rond in de religieuze wereld. Het betreft een hele grote groep mensen, theologen die zeggen dat wij door natuurlijke geboorte zonen van God zijn. Het humanisme is hierop gebaseerd, dat de mens in wezen goed is, en je hoeft dat goede alleen maar te ontwikkelen, het duurt misschien wel een paar miljoen jaar, maar uiteindelijk worden het goden, de vergoddelijking van de mensheid zit de mens in de genen. Hoe die theorie na het experiment van twee wereldoorlogen nog steeds overeind blijft, begrijp ik niet. Als je weet wat mensen mensen kunnen aandoen, en nog steeds aandoen, hoe kun je dan spreken van een aangeboren zoonschap Gods, zonder tussenkomst of ingreep van buitenaf?
Nu, hier is de andere kant van de zaak. Je leest in de Bijbel, het Woord van God, en daar staat, ‘Alleen van Hem die leven heeft, kan er leven komen’. Leven, eeuwig leven, kan alleen komen van een Bron van Leven. Er moet, voordat je het hebt, ergens Leven, eeuwig leven, bestaan; daar moet het vandaan komen, het komt niet voort uit wat dood is. De eenvoudige roep van de engel op de morgen van de opstanding draagt een diepe betekenis in zich, “Waarom zoekt u de Levende bij de doden” (Lukas 24:5)? Dat is een tegenspraak, het is tegenstrijdig, het komt uit twee verschillende werelden; waar de dood is, is er geen leven. En het heeft geen zin leven te zoeken onder de doden. Je kunt alleen leven zoeken en vinden waar het Leven voortkomt uit een Levende Bron, het Eeuwige Leven, in Hem was het Leven.
Kijk daar nu eens naar, dat is nu zoonschap. O nee, wij zijn niet van nature zonen van God, maar slechts door adoptie. Zonen worden van buiten binnengebracht en ontvangen leven waar zij het niet hebben. Maar jullie hebben zo’n argument niet nodig, of wel? Maar misschien helpt het als wij erkennen dat wij, als het gaat om een relatie met God, uit het niets gehaald zijn en gekregen hebben wat ons tot kinderen Gods maakt — zoonschap dat wij niet hebben, wat wij niet kunnen hebben, tenzij dan door adoptie. Ik weet dat er nog andere betekenissen van het woord adoptie zijn, maar dit is de basisbetekenis: wij worden van buiten naar binnen gebracht en tot leden van een gezin gemaakt, waar wij van nature niet toe behoorden. Nee, slechts door de nieuwe geboorte zijn wij geadopteerd en binnengebracht. Wat is dit iets geweldigs, de genade van God. ‘Gij die eertijds veraf waart, zijt nu dichtbij gekomen, die eens geen kinderen waart, maar nu gemaakt tot kinderen.’ ‘Jullie waren geen zonen, maar nu zijn jullie zonen.’
Wat wordt er een verschrikkelijke uitzichtloze toestand uitgedrukt door de woorden ‘niet’ en ‘veraf’. Alleen God weet wat voor een diepe kloof er was tussen ons en Hem en Zijn familie. Die kloof is er van nature. Die moet overbrugd worden, en wij moeten over die kloof heen getild worden; en het is Gods genade die dat doet. En de brug is in Christus Jezus.
Onze adoptie is in Christus, zoals onze uitverkiezing in Christus is. Hij is de brug Die oversteekt en ons tot God brengt. Wat zijn Zijn oordelen ondoorgrondelijk, o de diepten van de rijkdommen, de rijkdommen van Zijn genade. Wij bevinden ons werkelijk in diepe wateren, wij kunnen ons alleen verwonderen en aanbidden. Als dit waar is, als dit is wat het Woord van God leert, en ik geloof dat het dat leert, als het zo is, wat zijn de wonderen en mysteriën en de rijkdommen van Zijn genade in Zijn goedertierenheid tegenover ons dan diep. ‘U die eens veraf waart, bent nu door Zijn vriendelijkheid dichtbij gekomen.’ Met andere woorden, wij zijn door Zijn genade dichtbij gebracht.
T. Austin-Sparks wilde dat wat om niet werd ontvangen ook om niet wordt gegeven, zodat zijn boeken en artikelen geen copyrights kennen - toen noch nu. Het gebruik van deze artikelen slaat u dus vrij, maar als u iets van deze site doorgeeft aan anderen vragen we u wel dit net zo te doen, d.w.z. zonder aanpassingen, kosten of copyrights.