door T. Austin-Sparks
Hoofdstuk 4 - De Gemeente als het Instrument van het Getuigenis
Nadat we onze aandacht gericht hebben op Christus en Zijn volheid, komen we nu tot het instrument dat God uitverkoren heeft om de belichaming te zijn van het getuigenis van de Here Jezus, de gemeente, als het instrument van het getuigenis in deze bedeling. Uiteraard is wat er gezegd is aangaande de volheid van Christus hier ook van toepassing. De gemeente volgt dezelfde lijn als de Here Jezus. Hij zei tot Zijn discipelen, de kiem van Zijn gemeente: “Volg Mij.” O, wat een inhoud! En de geestelijke geschiedenis van de gemeente als het voorwerp van Zijn getuigenis is in die diepe zin een volgen van Christus. Zij volgt Hem in de geestelijke betekenis van iedere stap en ieder stadium van Zijn leven hier op aarde.
Geboren uit de heilige Geest
In de eerste plaats werd Hij geboren uit de heilige Geest. Ieder instrument voor het getuigenis van Jezus, in de zin zoals we er hier over spreken en zoals God het belichaamt in het symbool van een kandelaar van goud, moet geboren worden, en wel geboren uit God de heilige Geest. Het is niet iets wat u kunt maken en in elkaar zetten; het is niet iets wat u kunt organiseren en arrangeren; het is niet iets wat mensen besluiten te maken: “Wij willen iets vormen, we willen iets oprichten voor de dienst van de Heer.” Zo gaat het helemaal niet. Het moet geboren worden, en wel zoals Hij geboren is, uit de heilige Geest. Het moet regelrecht van God komen. Als u de geboorte van de Here Jezus op één lijn stelt met alle andere geboorten, en het bovennatuurlijke element eruit weg haalt, dan vernietigt u Gods gedachte aangaande het hemelse getuigenis. Als u zelf iets maakt wat erop lijkt, is er geen garantie dat de hemelse vlam erin brandt. Dit moet geboren worden. U kunt dat niet namaken. Dit heeft verstrekkende gevolgen. Meer dan we nu kunnen zeggen. Maar onthoud dat voor elk werk van God geldt, dat u het origineel nooit kunt dupliceren of vermenigvuldigen. Het origineel is van God, niet van de mens. En alles wat van God is moet op deze wijze geboren worden: niet uit de mens, niet uit de wil des vlezes, maar uit God. Het is slechts de eerste stap, maar het is zeer radicaal. U kunt nooit zeggen: “Wat we daar gezien hebben, willen we in onze plaats ook hebben.” Denk niet dat u ooit iets kunt namaken of herhalen, waarvan u denkt dat het goed is. Als God het niet doet zal het uw hart breken als u het toch probeert te doen.
Volmaaktheid door beproefdheid
Daarna, als het geboren is, moet het beproefd worden, zoals Hij beproefd werd, om tot volmaaktheid te komen. Dat laat in het geval van de Here Jezus geen enkele plaats voor de zonde. Het feit dat de Schrift duidelijk zegt dat Hij door lijden heen volmaakt werd (Hebr. 2:10), en dat “Hij, hoewel Hij de Zoon was, de gehoorzaamheid geleerd heeft uit hetgeen Hij heeft geleden” (Hebr. 5:8), betekent niet dat er enige zonde was in Zijn natuur. Het betekent alleen dat Hij waarachtig mens werd en door alles heen moest gaan waar wij ook doorheen moeten. Hij werd beproefd op het punt van de wil. “Uw wil, niet Mijn wil.” De hel en alle duivelse sluwheid heeft op alle mogelijke wijzen geprobeerd Hem aan te vallen op het punt van de wil, om Hem zo mogelijk één haarbreedte van de wil van de Vader af te doen wijken. Door allerlei verlokkingen, door omkoperij, door aangeboden beloningen, door ernstige moeilijkheden, door afschuwelijke aanvallen, door verraad poogde de vijand Hem te verleiden! Maar Zijn wil bleef trouw aan de Vader. Op die grond werd Hij beproefd, en wij worden op precies dezelfde wijze beproefd. De gemeente moet ook door beproevingen volmaakt worden. De volmaaktheid was in Zijn geval eenvoudig dit, dat Zijn standvastigheid volkomen werd, en dat Hij trouw was tot het einde, zonder ooit in het minst daarvan af te wijken.
Door de genade van God, door de kracht van de Geest Gods in ons, roept God ons op om erop toe te zien dat er niets in ons tegen Hem in gaat. Hij heeft de mens een vrije wil verleend, vrijheid om een keus te maken, een besluit te nemen. Dat is een heilige gave van God en Hij verwacht dat we die ook zullen gebruiken. Onze eindbestemming hangt daarvan af, dat we dat vermogen om een keuze te bepalen ook gebruiken. God richt zich op dat wat Hij de mens heeft toevertrouwd: Hij heeft hem gemaakt tot een zedelijk verantwoordelijk persoon. Het zou daarmee in tegenspraak zijn als wij, nu wij Hem toebehoren, gingen zitten wachten tot de Here onze beslissingen voor ons zou nemen, tot Hij iets zou doen dat de gehele zaak oploste, zonder dat wij hierin iets te zeggen zouden hebben. Dan zou God Zichzelf tegenspreken: rekenen op onze wil en toch los daarvan handelen. Ik wil niet zeggen dat er geen tijden en situaties kunnen zijn waarbij God tussenbeide komt en ingrijpt, maar dat is niet het normale. Het normale is dat God verlangt dat onze wil samenwerkt met de Zijne. Op die basis, door iedere denkbare beproeving heen, werd de Here Jezus volmaakt. Op die basis volgen wij de Here Jezus, en op die basis behoort de gemeente te staan, eenswillend met God. Dat betekent menigmaal dat we onze eigen wil moeten prijsgeven, soms betekent het een crisis waarin we voor een verstrekkend ja of nee staan ten aanzien van Gods wil. Dat is niet passief, dat is aktief.
We komen dus op de plaats van beproeving. Zo wordt Gods instrument volmaakt. Er is geen gemakkelijke weg, zo van: we geven alles aan Hem en Hij doet het wel; wij hoeven nergens over in te zitten en niets te zeggen of te doen. Dat zou erg gemakkelijk zijn, maar het is nooit Gods weg. Pas op voor die valstrik.
De bekrachtiging van God
Na de beproeving komt de bekrachtiging. Ik geloof dat de doop van de Here Jezus een uitdrukking was van Zijn volkomen overgave aan de wil van God. Die doop was een voorafschaduwing van het kruis – dood, begrafenis en opstanding – onmiddellijk gevolgd door de bekrachtiging van God: “Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb.” Dit vatte Zijn hele leven samen, vanaf het moment van Zijn toewijding tot aan het moment van Zijn dood. Daarom was de bekrachtiging van God vanuit de hemel op grond daarvan, dat Hij Zichzelf volledig aan de wil van de Vader had overgegeven, tot de dood toe. Ja, Hij was volkomen dood wat betreft Zijn eigen wil. Dat is een andere wil, een onafhankelijke wil, los van God. Het punt is dat God de aandacht vestigde op iets dat volledig van Hemzelf was. God vestigt nooit de aandacht op de mens als zodanig, en ook niet op onze werken als zodanig, ook al zijn ze voor Hem. God vestigt de aandacht op datgene wat geheel van Hemzelf is, en zo kon Hij aldoor de aandacht vestigen op Zijn Zoon, en zeggen: “Zie, kijk!” Zo zal het ook moeten zijn met het instrument dat het getuigenis van Jezus heeft, hetzij individueel of gezamenlijk (Engels: corporate). God zoekt te allen tijde zo te werken in dat instrument, dat Hij kan zeggen: “Daar ben Ik; zo wilde Ik het hebben. Kijk eens hier, en je zult Mij vinden.” Dan wordt niet iets of iemand verheerlijkt, maar de aandacht wordt gevestigd op wat van Hemzelf is. Als de Heer zal toevoegen tot de gemeente, dan kunt u er zeker van zijn dat Hij niet iets gaat opbouwen dat niet van Hemzelf is, waarin Hij niet ten volle aanwezig is. Het was in de tijd dat de gemeente vol was van de heilige Geest en Christus in het midden regeerde, dat de Here dagelijks toevoegde. Het is het geheim van groei, het is het geheim van opwekking, dat God iets heeft waarin Zijn Zoon in zo’n mate aanwezig is dat Hij kan zeggen: “Daar ga Ik mee door, daar kan Ik Mijn zegel op drukken, daar kan Ik zielen toevoegen, daar kan Ik bouwen.” Dat is Gods bekrachtiging die op de beproeving volgt.
De Here Jezus zegt van Zichzelf: “En ten derden dage word Ik voleindigd” (Lucas 13:32 S.V.; “volmaakt” Eng.V.). Hij werd volmaakt door lijden heen en daarna opgenomen in heerlijkheid. Iets wat nog niet voleindigd is kan nooit opgenomen worden in heerlijkheid. Heerlijkheid is niet slechts een plaats, het is ook een toestand, een staat van heerlijkheid, verheerlijkt te zijn. Nadat Jezus beproefd was en de Vader Zijn zegel daarop had gedrukt werd Hij verheerlijkt. Zo kan ook de gemeente, het instrument van Zijn getuigenis, langs dezelfde weg, door Hem te volgen, verheerlijkt worden omdat ze volmaakt is geworden. Volmaking betekent eenvoudig dat alles wat niet van de Heer is verdwenen is en dat alles wat aanwezig is van de Heer is. Het is de Heer die verheerlijkt wordt in Zijn heiligen. Het is Zijn heerlijkheid, niet de onze.
Een tegenstelling met de wereld
Dat is heel eenvoudig, maar zo ligt het. Dit voorwerp, dit instrument, deze kandelaar moet daar staan als in regelrechte tegenspraak met alles wat niet uit God is, wat lijnrecht tegenover God staat. Dat betekent een regelrechte tegenstelling met de wereld. Wat bedoelen we met de wereld? Ik denk dat we de wereld, zoals er in de Schrift over gesproken wordt, in twee woorden kunnen samenvatten: winstbejag en zelfverheerlijking. Dat is een verheerlijking die niet van God komt. Is het niet zo dat de geest van deze wereld uit is op winst? Hoe kun je anders de dingen om je heen verklaren of interpreteren? Het is je reinste winstbejag. Hebben – of het nu om grond gaat of om rijkdom of kennis of wat dan ook – het gaat altijd om het hebben, bezitten, voordeel eruit slaan en zo zelf heerlijkheid behalen. Het is heel subtiel, maar het werkt in ons allen. Ja, het zit in ons eigen hart: er voldoening in vinden om een zekere positie te bereiken; tevreden zijn over jezelf omdat je een belangrijke plaats inneemt, invloed uitoefent, een machtspositie bekleedt. Dat is de geest van deze wereld, en dat gaat dwars tegen God in. Christus had een totaal andere geest. En Zijn gemeente, deze kandelaar, dit getuigenis, moet de belichaming zijn van de tegenspraak tegen de wereldgeest en zijn principes. Niet krijgen, maar geven, niet zelf geëerd willen worden, maar verlangen dat Hij in alles verheerlijkt wordt. De Here Jezus zocht niet Zijn eigen eer, maar de eer van Hem die Hem gezonden had. Hij zei: “Ik zoek niet Mijn eer” (Joh. 8:50) en als we het lezen in zijn verband, zien we dat het terugsloeg op de religieuze leiders die om Hem heen stonden, die eer zochten door bezit, positie enzovoort. Nee, deze kandelaar is volkomen in strijd hiermee; het spreekt van een andere geest en een ander principe.
Een tegenstelling met de werken van de satan
Het spreekt alle werken van satan tegen. We kunnen de werken van de satan in één woord samenvatten: zelfzucht. Ga de geschiedenis van de satan in de Schriften maar na. Reeds in het begin werd hij de tegenstander van God, door iets voor zichzelf te zoeken. De tragedie van de zondeval was dat hij Adam doordrenkte met deze zelfde geest van zelfzucht. “Gij zult … zijn” (Gen. 3:5). De mens wordt met zelfzucht en egoïsme geboren. Je ziet het al in het jongste kind. Hoe graag wil een kind niet in het middelpunt van de belangstelling staan. Die geest hebben wij allemaal. Er kan geen waarachtig getuigenis van Jezus zijn als alles draait om een mens, of om een groep mensen, of om iets op zichzelf. O, wat heeft de satan dat wat anders zo kostbaar voor God geweest zou zijn, bedorven door een mens het middelpunt te maken van alles, door alles om die ene mens te laten draaien. Of door iets zo belangrijk te maken dat de aandacht op heel subtiele wijze van de Heer afgetrokken werd. De mensen worden zo gemakkelijk in beslag genomen door iets, door het werk of een instrument waardoor God wil werken.
Zelfzucht komt op allerlei subtiele manieren binnensluipen in het werk van God. De tragedie van veel werk voor God is zeer zeker geweest dat de mensen gingen pronken met hun werk, voor zichzelf winst zochten, een reputatie, naam, plaats, erkenning of titel. Dat alles is onmerkbaar binnengeslopen, maar de Here Jezus is niet meer te zien, doordat mensen en dingen Zijn plaats innemen. Nee, deze kandelaar moet geheel van God zijn, en dit getuigenis moet per definitie in tegenspraak zijn met al het werk van de satan.
Ook op het punt van de verdeeldheid. Is dat niet één van de grote werken van de satan om verdeeldheid te brengen, scheuringen, conflicten en partijschappen? O, hoe lang is de satan al bezig om Gods volk te verdelen, net zolang totdat het uiteenvalt in individuele fragmenten. Als het aan hem ligt blijven er geen twee samen in geestelijke gemeenschap! De strijd om geestelijke eenheid is een heel reële strijd tegen de satan en al zijn duistere trawanten. Maar deze kandelaar is één geheel. Hij is niet samengesteld uit losse onderdelen die aan elkaar bevestigd zijn. Er staat dat het één gedreven werk moest zijn. Er zijn geen voegen, geen lassen, geen plaatsen waarvan je kunt zeggen: “Kijk, hier begint het ene en houdt het andere op. Als je het wilt kapotmaken moet je daar beginnen.” Je kunt geen enkele hechting, naad of las vinden. Het is uit één stuk, door het vuur en de hamer gemaakt. Het staat in lijnrechte tegenstelling tot al het werk van de satan. Elke verdeeldheid is het werk van de satan. Het getuigenis van Jezus is in tegenspraak met verdeeldheid. Het is de eenheid van de grote goddelijke liefde. Daarom is iedere vorm van onafhankelijkheid zo afschuwelijk, zo gevaarlijk. Onze onafhankelijke beslissingen, onze eigen weg, ons eigen leven richten grote schade aan.
Het kan zijn dat we in dit verband iets kunnen leren uit de wijze waarop de Here Jezus Zijn vrienden kiest. “Ik heb u vrienden genoemd” (Joh. 15:15). “Ik heb u uitgekozen” (Joh. 15:16). “En Hij stelde er twaalf aan, opdat zij met Hem zouden zijn …” (Marc. 3:14). “Hij heeft de zijnen, die Hij in de wereld liefhad, liefgehad tot het einde” (Joh. 13:1). In vele opzichten zou het een stuk gemakke¬lijker zijn geweest als Hij zonder hen geweest was en alleen Zijn weg was gegaan. Waarom koos Hij hen toch bewust, terwijl Hij wist wat het met zich mee zou brengen? Voor Zijn keuze bracht Hij een nacht in gebed door, niet alleen om leiding hierin te vragen, maar ook genade. Waarom? Omdat Hij de werken van de duivel in hen teniet moest doen. Hij had ze iedere dag aan de kant kunnen zetten; Hij had Zijn handen van hen af kunnen trekken, maar dat deed Hij niet. Hij had ze lief tot het einde. En tenslotte, als gevolg van al Zijn geduld, verdraagzaamheid en liefde, zie je hen daar nog intact, met uitzondering van hem, die vanaf het begin nooit werkelijk tot hen behoord had. Nu kan Hij zeggen: “Ik heb hen bewaard in Uw naam … en niemand uit hen is verloren gegaan dan de zoon des verderfs” (Joh. 17:12). Het werk van de duivel is teniet gedaan. De Here heeft een zeer diepgaand werk gedaan; niet alleen ze bij elkaar gehouden. Dat is het getuigenis van Jezus. Het is het tegengestelde van het verdelende werk van de satan. God wil zo’n instrument, zo’n vat, een kandelaar, om dat getuigenis in stand te houden. Laten wij ons hart hierop onderzoeken.
Het getuigenis voor het werk
Is het niet maar al te waar, helaas, dat het werk des Heren dikwijls gehinderd of verknoeid wordt door de werkers zelf? Het is ontzettend dit te moeten zeggen, maar het is waar. De problemen hebben niet zozeer op het werk betrekking als wel op de werkers. Ze kunnen niet met elkaar opschieten, ze kunnen niet samen leven. Soms moeten ze van het ene zendingsveld naar het andere overgeplaatst worden, omdat hun karakters onverenigbaar zijn. Hoe komt dat? U zegt natuurlijk dat dat komt doordat het kruis zijn werk niet in hen heeft kunnen doen. Dat is volkomen waar, maar kan het ook niet zijn dat het komt doordat het werk voorgaat vóór het getuigenis, of zelfs dat het in de plaats van het getuigenis komt? Ze zijn uitgegaan om het werk, niet om het getuigenis. Veronderstel dat ze tot bezinning zouden komen en samen zouden gaan bidden en zeggen: “Kijk, dit is geen getuigenis, dit is in tegenspraak met het getuigenis van Jezus. Waarvoor zijn we hier? Zijn we hiernaartoe gekomen en hebben we alles prijsgegeven alleen maar om wat werk te doen, zonder een getuigenis te hebben voor de Heer? Terwijl we hier bezig zijn van alles te doen, gaan we daarmee regelrecht tegen de Heer Zelf in.” Ik denk dat ze dan òf hun boeltje zouden pakken en naar huis gaan, òf de hele zaak oplossen door te zeggen: “Het getuigenis gaat vóór het werk, want het werk moet voortkomen uit het getuigenis; het mag niet op zichzelf staan. We moeten een grond vinden om sa¬men door te gaan, zó dat God verheerlijkt wordt.” Waarom zijn wij christenen hier op aarde? Zijn we hier om een werk te doen of om een getuigenis te zijn? Zovelen zeggen wel dat het getuigenis des Heren hen ter harte gaat, maar ze zijn verschrikkelijk moeilijk om mee om te gaan. Je komt voortdurend zulke gevallen tegen. Hoe verdrietig is dit.
Laten we deze zaak eerlijk en open onder ogen zien. Het getuigenis des Heren ligt ons bijzonder na aan het hart. Het getuigenis van Jezus is volkomen onbaatzuchtigheid, het tegengestelde van zelfzucht, van iedere vorm van zelf¬leven. Dat is het getuigenis van Jezus. Het is niet een bepaald werk doen en dogma’s onderwijzen, maar Christus, op deze wijze tot uitdrukking gebracht. Maar zijn we ruziemakers thuis? Is het moeilijk voor onze huisgenoten om met ons om te gaan? Veroorzaken wij altijd moeilijkheden, spanningen en conflic¬ten? Dat is het werk van de duivel en dat is geen getuigenis. Christenen zijn hier op aarde voor een getuigenis, en dat getuigenis moet blijken in ons ver¬mogen om met anderen op te schieten. De enigen die niet met de Here Jezus konden opschieten waren zij die op zichzelf gericht waren, religieus of niet. Alle anderen vonden het heel gemakkelijk om met Hem om te gaan. O, dat we niet iets anders van dit woord “getuigenis” maken dan dit: de Heer Zelf in ons; niet bepaalde waarheden die we aan anderen willen doorgeven, maar de Here Zelf in de eerste plaats.
Als de Heer heeft wat Hij verlangt, kan Hij er Zijn hand op leggen en het plaatsen waar Hij wil. Het christendom is helaas een van de vele systemen geworden. Men heeft het idee dat men geroepen is voor het werk des Heren en zegt: “Nu moet ik me voorbereiden voor het werk des Heren,” en gaat dan een cursus volgen aan een bijbelschool. Als men daarmee klaar is zegt men: “Nu ben ik klaar.” Wat bedoelt men daarmee? Klaar – intellectueel of theologisch? Ik weet niet hoe ver u daarmee komt. Het is alleen de Heer die weet wanneer men klaar is. Misschien zou het heel goed zijn dat men daarna weer zijn gewone werk zou opnemen en op de Heer zou wachten tot Hij Zijn roeping bevestigt: “Ja, Ik heb nu verkregen wat Ik wilde en nu zal Ik je laten zien waar Ik je wil hebben.” Je kunt de Heer vertrouwen. Als Hij je voor Zijn dienst geroepen heeft kun je er zeker van zijn dat Hij vroeg of laat die roeping zal bevestigen, zelfs al moet je een tijdlang je gewone werk weer opnemen. De discipelen werden geroepen en gingen daarna terug naar hun visserij, maar de Heer kwam en bevestigde hun roeping. Saulus van Tarsus werd geroepen op de weg naar Damascus en hij ging later naar Antiochië en wachtte daar totdat de Heer kwam en zijn roeping bevestigde. “Nu ben je klaar, nu heb Ik verkregen wat Ik wilde, nu is de tijd aangebroken.” Bent u daar bang voor? Vertrouwt u de Heer op dit punt? De Heer wil uiteindelijk een getuigenis en het kan zijn dat dat getuigenis op zulke plaatsen wordt opgericht, die u nooit zou uitkiezen. U denkt dat het veel gemakkelijker is om het getuigenis uit te dragen als u full-timer bent? Maar dan hebt u het mis. Ik weet uit eigen ervaring hoe moeilijk het is onder alle drukte die het geestelijk werk met zich meebrengt, het getuigenis op de eerste plaats te houden. Wat wij ons getuigenis noemen is niet onze bediening, onze bijbelstudies, ons werk, de artikelen die we schrijven, de toe¬spraken die we houden; dat is niet het getuigenis. Dat heeft allemaal niets te be¬te¬kenen als het niet door iets gedekt wordt dat Gods goedkeuring kan weg¬dragen. Nadat God Mozes geroepen had was er een moment dat God hem zocht te doden, ondanks het feit dat Hij hem zelf op pad gestuurd had (Ex. 4:24). Er ontbrak iets op de achtergrond. U weet wat dat was. Daar moest iets aan gedaan worden. Het gaat om dat wat erachter ligt. Dat is het getuigenis. En de Heer weet wanneer Hij dat verkregen heeft. We kunnen Hem vertrouwen dat Hij ons dan zal gebruiken, wanneer en waar we daarvoor klaar zijn. Wij moeten zelf datgene zijn wat de Here ook op andere plaatsen uitgedrukt wil zien. De heilige Geest weet waar de nood is en wie erin voorzien kan, en Hij brengt die twee samen. Er was een duidelijke nood in Antiochië toen Barnabas daarheen ging (Hand. 11:20-26), en hij, vol van de heilige Geest, zei: “Ik ken de man door wie er in die nood voorzien kan worden.” En zo ging hij naar Tarsus om Saulus naar Antiochië te halen.
De Heer weet dat u daar in huis bent, in het monotone werk van alledag, dat geestdodende werk, of in dat bedrijf met zijn dagelijkse sleur die zo weinig inspirerend werkt. U bent daar om door beproeving heen Zijn goedkeuring te verwerven. Als de Heer ziet dat het werk in u klaar is zegt Hij: “Kom, jij bent degene die Ik zoek; Ik heb wat anders voor je; kom hogerop.” Dat het zo moge zijn met uw dienst.
Het komt hierop neer dat de Heer meer geïnteresseerd is in een getuigenis dan in een werk. Als wij het werk in de plaats van het getuigenis stellen komt er verwarring. We zijn hier op aarde gesteld tot een getuigenis. Daarom is er zelfs bij Gods grootste en meest gebruikte dienstknechten, ondanks het werk dat zij doen, toch altijd een nieuwe tuchtiging, nieuw lijden nodig. Het lijkt een tegenstelling. Het werk vraagt om een mens, maar die mens is niet bij machte het werk te doen, omdat hij door zo’n beproeving en lijden heen gaat. Wat een tegenstelling! Maar de Heer heeft liever een geestelijke capaciteit in iemand, dan dat Hij veel werk door hem heen kan doen.
De Heer helpe ons hierbij en geve ons genade het te aanvaarden. Ik weet dat het niet gemakkelijk is. Maar begrijp dat de Heer uit is op een kandelaar van louter goud, die een getuigenis uitdraagt. Geen ornament, een pronkstuk, iets wat de aandacht naar zichzelf toe trekt, maar een getuigenis tot de Here Zelf.
T. Austin-Sparks wilde dat wat om niet werd ontvangen ook om niet wordt gegeven, zodat zijn boeken en artikelen geen copyrights kennen - toen noch nu. Het gebruik van deze artikelen slaat u dus vrij, maar als u iets van deze site doorgeeft aan anderen vragen we u wel dit net zo te doen, d.w.z. zonder aanpassingen, kosten of copyrights.