door T. Austin-Sparks
Hoofdstuk 6 - De Rijkdommen van Zijn Heerlijkheid: Het Pad Van De Heerlijkheid
Wij zullen in de tijd die ons nog rest aandacht besteden aan nog één van de ‘onnaspeurlijke rijkdommen’ en wel, de ‘rijkdom van de heerlijkheid’. Er zijn twee Bijbelpassages die ik wil lezen. Allereerst in de Brief aan de Romeinen, hoofdstuk negen, vers 23, “En omdat hij zijn overweldigende majesteit wil tonen, heeft hij degenen die het voorwerp zijn van zijn barmhartigheid ertoe voorbestemd om in zijn majesteit te delen.” En de Brief aan de Efeziërs, hoofdstuk 3 in vers 16, “opdat Hij u geeft, naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid, met kracht gesterkt te worden door Zijn Geest in de innerlijke mens, … ”. ‘Naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid’! (nvdv: De term rijkdom van Zijn heerlijkheid wordt in alle volgende Bijbelvertalingen gebruikt: de American Standard Version, de World English Bible, de King James Version, onze eigen NBG, de Herziene Statenvertaling en de Statenvertaling (Jongbloed editie))
Ik denk dat ik het alleen hoef te vermelden en dan herinnert u zich dat genade en heerlijkheid in de Schrift heel vaak samen genoemd worden. “… Genade en glorie schenkt de HEER …” (Psalm 84:12; NBV) en dat wij zijn “tot lof van de heerlijkheid van Zijn genade, … ” (Efeziërs 1:6; HSV). De heerlijkheid is het resultaat van de genade; genade dient tot heerlijkheid.
Wat betreft dit woord heerlijkheid, dat niet eenvoudig is om te begrijpen, wil ik u eraan herinneren dat het op de eerste plaats verbonden is met de Persoon van de Godheid, de Drie-enige God. Over God wordt gesproken als de God der Heerlijkheid. Stephanus zei, “Mannenbroeders en vaders, luister! De God der heerlijkheid verscheen aan onze vader Abraham” (Handelingen 7:2). In zijn gebed zei Paulus dat hij zijn knieën boog voor de ‘Vader der Heerlijkheid’ (Efeziërs 1:15-17), wat eenvoudig betekent, de Bron van heerlijkheid, waar de heerlijkheid vandaan komt, waar de heerlijkheid begint, de Vader der Heerlijkheid.
Meer dan eens wordt de Here Jezus de ‘Heer der heerlijkheid’ genoemd. Toen hij naar de Korintiërs schreef zei de apostel, toen hij het had over de dwaasheid van de wijsheid van de vorsten van deze wereld dat, als zij echt wijs waren geweest, zij ‘de Heer der Heerlijkheid’ niet gekruisigd hadden (1 Korintiërs 2:6-8). De Here Jezus is ‘de Heer der Heerlijkheid’. Als ‘Vader’ ‘Bron’ betekent, dan betekent ‘Heer’ ‘Regering’. De heerschappij is aan Hem overgedragen, en die rust op Zijn schouders en Hij zal alle dingen regeren met het oog op de heerlijkheid, en dat zullen wij zo meteen zien.
En, wat de Heilige Geest betreft, Hij wordt duidelijk ‘de Geest der Heerlijkheid’ genoemd, dat ‘de Geest der Heerlijkheid op u mag rusten’ (1 Petrus 4:14). Dus deze ene gedachte van de heerlijkheid omvat en kenmerkt de gehele Godheid. Het gaat om de Drie-enige God der Heerlijkheid.
Overal in de Bijbel doemt de heerlijkheid op. Het begint met God als de God der Heerlijkheid Die zijn intrede doet in een situatie zonder enige heerlijkheid en deze omzet in een heerlijke situatie. God kon zeggen, ‘Het is zeer goed’ (Genesis 1:31); en wanneer het zo gesteld is, en ook dat zullen wij weer zien, dat is heerlijkheid—als het ‘zeer goed’ is. Aan het eind van de Bijbel zien wij “de grote stad …, het heilige Jeruzalem, dat neerdaalde uit de hemel, bij God vandaan. Zij had de heerlijkheid van God …" (Openbaring 21:10-11). Zo vinden wij de heerlijkheid genoemd aan het begin en aan het eind van de Bijbel. Hetzelfde geldt voor het Christendom. Het begin was in heerlijkheid en zij trad binnen met heerlijkheid, en op het eind wordt het weer heerlijkheid. Aan begin en eind is het heerlijkheid voor de gemeente. Zij is in heerlijkheid geboren; ja, het was een heerlijke dag (Handelingen 2). En tenslotte vinden wij het laatste beeld van de gemeente in die grote uitbarsting vanuit het hart van de apostel, “Hem nu Die bij machte is te doen ver boven alles wat wij bidden of denken, overeenkomstig de kracht die in ons werkzaam is, Hem zij de heerlijkheid in de gemeente, door Christus Jezus, in alle geslachten, tot in alle eeuwigheid. Amen” (Efeziërs 3:20-21). Dan is er voor eeuwig heerlijkheid in de Gemeente.
Christus is heerlijkheid van begin tot eind, ook al was Zijn komst in de wereld vanuit aards standpunt gezien in nederigheid, in armoede, in zwakheid. Maar voor de engelen was het “Glorie aan God in de hoogste hemel” (Lukas 2:13-14; Willibrord-vertaling). Vanuit hemels standpunt gezien was het een glorierijke dag toen Gods Zoon vlees werd, want de hemel wist wat dat inhield. Hij moet de weg van lijden en verdriet gaan, vernedering aan het Kruis, maar het is slechts een kring die Hij doorloopt, een cyclus, omdat Hij terugkeert tot heerlijkheid. Hier vindt u een ruimer zicht op Hem, dat Hij heerlijkheid had eer de wereld was, ‘Vader’, zo bidt Hij, “En nu verheerlijk Mij, U Vader, bij Uzelf, met de heerlijkheid die Ik bij U bezat voordat de wereld er was” (Johannes 17:5). De Zoon was aan God gelijk in heerlijkheid voordat de wereld in haar orde geschapen was. En God heeft Hem weer in heerlijkheid opgenomen en heeft Hem ‘hoog verheven, en Hem de naam gegeven boven elke andere naam’, verheerlijkt. Ziet u hoe alles deze omlijsting heeft, dit begin en einde, van heerlijkheid, en dat het daarop uitdraait, dat dat het doel is?
Nu moeten wij halt maken en dit in detail bespreken. Wat is heerlijkheid precies? Misschien is dit wel het moeilijkste woord om te omschrijven en uit te leggen, al is het niet het moeilijkste begrip om te verstaan en te kennen. De heerlijkheid heeft twee aspecten: het ene aspect is de uiting, de manifestatie, het gevolg, haar kracht, want telkens wanneer u in de tegenwoordigheid van de heerlijkheid komt, dan laat zij u niet koud, en zij doet dat op krachtige wijze. Maar vooral in de oude bedeling, toen de dingen meer zintuigelijk dan geestelijk waren, d.w.z. dat de dingen waargenomen werden met de menselijke zintuigen, toen God met de mens handelde op basis van het zintuigelijke leven, in die bedeling was het zo dat het iets was wat gezien kon worden. Er was een afstraling, een windstoot, het was een geweldige kracht die de mensen waarnamen met hun zintuigen. Zij konden iets zien en voelen in hun ziel. De uiting van de heerlijkheid was niet vaag en abstract; het was iets wat je kon waarnemen. U herinnert zich wel hoe waar dat was toen de heerlijkheid geopenbaard werd, toen de heerlijkheid verscheen, toen was het vaak iets wat de mens verschrikt deed staan, maar het was altijd zeer krachtig. Maar dit was maar één kant van de zaak. Het was de uiting of de manifestatie van de heerlijkheid.
Nu denken sommigen dat er, voordat Adam zondigde en viel, iets aan zijn lichaam was als een mantel van heerlijkheid, iets heerlijks en moois. En toen hij viel en zondigde, raakte hij die bedekking van heerlijkheid kwijt en wist hij dat hij naakt was, en God moest hem bedekken met de symbolen van de verlossing. Als u iemand ziet die werkelijk wederomgeboren is, die net uit de diepten is opgestegen, zo iemand zijn of haar gezicht straalt een zekere heerlijkheid uit. Of, als wij het tegenovergestelde beschouwen, wanneer iemand niet in gemeenschap met de Heer leeft, dan is die heerlijkheid, dat ongrijpbare, van zijn of haar gezicht verdwenen. Is dat niet zo? U zegt, ‘Hun gezicht ziet er nu anders uit, wat er eerst was, is er niet meer, zij zijn iets kwijt.’ Hoe u het ook zegt, u bedoelt dat de heerlijkheid niet meer zichtbaar is, of weg lijkt te zijn.
Wel, dit is het aspect van de manifestatie, maar daar is een verklaring voor. Er is namelijk nog een aspect dat dieper ligt, en dat is de basis van de heerlijkheid. Wat is de basis van de heerlijkheid? Wat is het eigenlijke wezen van de heerlijkheid? De reden, de aard van de heerlijkheid. Wat ligt er ten grondslag aan een manifestatie van de heerlijkheid? Of dat nu heerlijkheid nu is of voor altijd? Heerlijkheid is de uitdrukking van de voldoening van Gods natuur, en dat is een omschrijving die de moeite waard is om bij stil te staan, over na te denken en bij te blijven. En als u dat doet, dan zult u veel in het Woord vinden dat u zal tonen hoe waar dit is.
Heerlijkheid is de uiting van de voldoening aan Gods natuur. Gods natuur, hetgeen Hij is, heilig en rechtvaardig en waar, en alles wat Gods natuur is, als dat voldoening vindt, dan is er een toestand van heerlijkheid. Als God aantreft wat correspondeert met Zijn eigen wezen, Zijn gesteldheid, Zijn aard, Zijn manier van denken, Zijn manier van handelen en alles wat behoort tot Gods wezen, dan is er een staat van heerlijkheid. Als God vindt wat aan Hemzelf beantwoordt, is er een staat van heerlijkheid. Er is een staat van heerlijkheid als de dingen zijn zoals God wil dat ze zijn, dan is er heerlijkheid.
Wij hebben het eerder gehad over de schepping en dat God had alles gemaakt en Hij over Zijn werk kon zeggen, “Het is zeer goed.” Het was een heerlijke toestand, een werkelijk heerlijke staat. Wat was het goed geweest als wij daar bij hadden kunnen zijn, beste vrienden, want er heerste zo’n sfeer van tevredenheid en bevrediging en rust en vrede en vreugde. Het hart raakte ervan in vervoering, er was niets wat irriteerde of in nood bracht, God was volkomen tevreden. Er heerste een staat van heerlijkheid in de schepping.
Laten wij die gedachte verderzetten naar nog een van de vele verbanden met de heerlijkheid — neem de Tabernakel. God schreef nauwkeurig, nauwgezet en gedetailleerd voor hoe de Tabernakel er uit moest zien, om de eenvoudige reden dat het helemaal niet slechts een Tabernakel moest zijn die God in gedachte had, maar omdat het Zijn Zoon was. Daarom was het bevel: "Zie toe dat gij alles maakt naar het model dat u op de berg getoond is." En toen het klaar was en alle dingen in detail volgens het voorschrift gemaakt waren, toen daalde de heerlijkheid neer en vulde Hij de Tabernakel. Alle dingen beantwoordden aan Gods denken, en dus was er heerlijkheid. Elk onderdeel ervan was glorieus, evenals het geheel, omdat elk onderdeel overeenstemde met Gods wil.
Hetzelfde gold natuurlijk voor de priesters, de hogepriester en diens zonen. Ons wordt verteld dat zij bekleed waren met klederen van heerlijkheid, door God Zelf voorgeschreven. Wat de kleren betreft, elk onderdeel, het materiaal, de kleuren, de vorm, de maat, van alles werd getoond dat het uit de hemel kwam. En toen de priesters zo naar Gods gedachte bekleed waren, werd deze kleding de kleding der heerlijkheid genoemd, en het bevredigde God. En wat gold voor de Tabernakel in al zijn onderdelen en de priesterschap die erbij hoorde, gold later ook voor de Tempel.
Wat betreft het ontwerp voor de Tempel, en er wordt duidelijk gezegd dat David het kreeg, zei hij bij de voltooiing van de Tempel, ‘Ik heb alles van de Heer ontvangen,’ en de heerlijkheid vervulde het huis des Heren zodanig dat de priesters zelf naar buiten moesten gaan. Al deze dingen over de Tabernakel, de Tempel, het Priesterschap en alles wat door God goedgekeurd werd, was een inleiding op het Nieuwe Testament, op Degene Die de vervulling was van dit alles. Alles in de Zoon was zozeer tot Gods tevredenheid, dat Hij getransformeerd en bekleed kon worden met heerlijkheid. Zijn kleding was blinkend wit, verheerlijkt op de Berg der Verheerlijking, omdat Hij op dat moment God de Vader in elk detail tevreden had gesteld (Matteüs 17:1-2). En als Hij toen van de berg af moest komen, naar het kruis gaan en al die pijn en vernedering en dat verdriet moest doorstaan, dan was dat niet omdat Hij de Vader teleurgesteld had, maar om ons tot heerlijkheid te brengen, om ons te brengen tot Gods tevredenheid.
Dit is de basis van de heerlijkheid, Gods voldoening. En uit het voorafgaande kunt u zien dat het moment waarop de heerlijkheid bereikt werd, aanbrak en toen die heerlijkheid alles vervulde. Om dat toe te laten moest de mens naar buiten gaan. En dat is fundamenteel voor de heerlijkheid, de absolute buitensluiting van de mens zijn natuur. De mens is het probleem; hij is de degene die de heerlijkheid bederft en beperkt; het is de natuurlijke mens die de heerlijkheid op afstand houdt. Wanneer die een plaats inneemt in de Goddelijke dingen, dan wordt de heerlijkheid ofwel verwijderd of beperkt. Maar aan de Here Jezus is er niets wat overeenstemt met de natuurlijke mens. In Christus is die eerste Adam, dat hele ras, buiten gezet en uit de weg geruimd; en Christus is een nieuwe orde, die beantwoordt aan Gods gedachte over de mens. En alleen in de Persoon van Christus kan de mens in het Eeuwige Licht van God staan en in Zijn Volmaakte werk zijn en dus verheerlijkt worden.
De heerlijkheid is er spontaan wanneer God voldaan is; het gebeurt gewoon. Er hoeft niet om gesmeekt, het hoeft niet opgeroepen te worden. Het gebeurt gewoon wanneer God tevreden is. Als God bevredigd is, dan is er gedeeltelijk een spontaan getuigenis van de inwonende Geest der Heerlijkheid tot Gods tevredenheid in die zin, dat er een heerlijke rust en kalmte is in het hart en een gevoel van vreugde. In zekere zin is dit onbegrijpelijk en toch moeten wij zeggen dat het gebeurt wanneer de Heer tevreden is. Dit is wat de Geest der Heerlijkheid op het oog heeft voor de gemeente en haar leden, deze staat van tevredenheid bij God en het volle genoegen van God en een beantwoording aan de eigenlijke aard van God. Verklaart dit niet alle activiteiten van de Heilige Geest in ons leven en in Gods volk als geheel? De Heer is aan het werk, beste vrienden, of Hij probeert toch te werken, naar gelang wij Hem dat toelaten. Het is afhankelijk van hoe wij aan Hem beantwoorden en de voorschriften van de Geest der Heerlijkheid gehoorzamen. De Heer werkt met ons en in ons als leden van Zijn Gemeente, opdat wij tenslotte aan Hem aangeboden kunnen worden als een glorieuze Gemeente, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks (Efeziërs 5:27). Het is een heerlijke Gemeente. “Hem zij de heerlijkheid in de gemeente en in Christus Jezus tot in alle geslachten, van eeuwigheid tot eeuwigheid!” Ja, Gods doel is heerlijkheid in Zijn omgang met ons!
Maar zo voelen wij ons niet altijd, wel? Zo lijkt het niet altijd te zijn. Heel vaak lijkt het eerder op het tegenovergestelde en toch is het waar. Maar op dit punt moeten wij als Gods volk enig begrip hebben en inzien en accepteren dat tucht onderdeel is van het werk der heerlijkheid. Maar Gods heerlijkheid, het bereiken van de heerlijkheid, de manifestatie van Zijn heerlijkheid vindt alleen plaats waar Zijn heerlijkheid de kans en de gelegenheid krijgt. Dit betekent dat als er een toestand is, welke die ook moge zijn, waardoor de heerlijkheid beperkt, bedorven of verhinderd wordt, dan moet er getuchtigd worden, het moet opgeruimd worden. Het is heel belangrijk dat wij dat inzien — dat tucht deel uitmaakt van het werk der heerlijkheid.
Gods Heerlijkheid Wordt Bereikt Door Tegenstand
Maar er is nog iets wat wij moeten erkennen in verband met Gods heerlijkheid en dat is dat die meestal bereikt wordt langs de weg van tegenstand. Neem het Boek Handelingen, hoe noemt u dat Boek? Nou, u kunt het verschillende namen geven, ‘De Handelingen der Apostelen’, ‘De Handelingen van de Heilige Geest,’ of eenvoudig ‘De Handelingen’. Maar ik vraag mij af of u het ooit ‘Het Boek van de Heerlijkheid Gods, de Heerlijkheid van Christus’ heeft horen noemen. Daar lijkt het niet altijd op, maar laten wij er nog eens vanuit dat standpunt naar kijken. Wij hebben gezegd dat het begint met de gemeente die in heerlijkheid geboren wordt. Het lijdt geen twijfel, de Pinksterdag was een dag van heerlijkheid, en de hemel daalde neer. De Geest der Heerlijkheid daalde af en er was een toestand van heerlijkheid, van vreugde, van leven, van nieuwe hoop en vooruitzichten. Het was een dag waarop Petrus kon zeggen, “Geprezen zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die ons, overeenkomstig Zijn grote barmhartigheid, opnieuw geboren deed worden tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden” (1 Petrus 1:3). Dat was de sfeer en de aard van de Pinksterdag: ‘Opnieuw geboren tot een levende hoop’ na die verschrikkelijke wanhoop van nog maar een paar dagen tevoren; dit was een dag van heerlijkheid.
Maar laten wij de loopbaan van de heerlijkheid in het Boek Handelingen nagaan. In het begin al komen wij het verschrikkelijke verhaal over Stephanus’ martelaarschap tegen, de haat, de kwaadaardigheid, de toorn, de boosheid, het kwaad, tegen Christus, tegen die ‘Weg’ zoals zij het noemden, die zich een weg naar buiten baant en tekeergaat tegen deze jonge man Stephanus, die ermee eindigt dat zij hem de stad uit slepen en dood stenigen (Handelingen 7:59). U zegt, ‘een tragedie, een nederlaag, een omkering, een tegenslag’. Vraag het Stephanus zelf, die zei, “Zie, ik zie de hemelen geopend en de Zoon des mensen, staande aan de rechterhand van God.” (Handelingen 7:56) En zij keken naar hem en zagen hem met het gezicht als van een engel (Handelingen 6:15). Het was heerlijkheid, zo echt dat de voornaamste getuige à charge—Saulus, die Paulus werd—die er voorstander van was dat hij ter dood gebracht werd, in het hart getroffen was, tot in het diepst van zijn wezen beroerd en gedwongen om zijn vijandigheid opnieuw te overdenken om zichzelf te redden en zijn eigen geweten te sussen.
Maar uit Stephanus kwam Paulus voort. Is dit wanhoop? Is dit nederlaag? God is heel vindingrijk: de Here Jezus, als ik dat zo van Hem mag zeggen, is heel slim. Laten mensen, de duivel, de aarde en de hel samenspannen tegen de Christus Gods, de verheerlijkte Christus. En wat is het resultaat? Trek uw conclusies niet te snel, vel niet te vlug een oordeel. Kijk naar het einde. Wij staan nu stil in de brief aan de Efeziërs, het prachtigste document dat ooit door een mens is opgeschreven. Het kwam voort uit de dood van Stephanus. Dat is waar de heerlijkheid toe in staat is. En als u denkt dat dat nog bekrachtiging nodig heeft, wel, oké, kijk dan naar de volgende confrontatie.
Herodus nam Jakobus gevangen en liet hem terechtstellen. Wat een verschrikkelijke tegenslag leek dat. Tjonge, nu heeft de duivel toch iets uitgehaald, hij heeft succes gehad en getriomfeerd; hij heeft uitgehaald naar deze groep apostelen en een van de leden gedood (Handelingen 12:1-2). Maar Herodus heeft te maken met de Heerlijkheid. En voordat u aan het eind van hetzelfde hoofdstuk komt, wordt Herodus zelf gedood en door wormen gegeten, en het volgende wat er gezegd wordt is, “En het Woord van God verbreidde zich en nam toe” (Handelingen 12:21-24). Ziet u de reactie van de Heerlijkheid? Dat is heerlijkheid, of niet?
U ziet dat de heerlijkheid langszij komt van de vijandigheid, en alleen daar weet u wat de heerlijkheid eigenlijk is. Nou, Herodus vond het een goed idee Jakobus ter dood te brengen, want de Joden waren er blij mee; en dus liet hij Petrus arresteren en zette hem gevangen. Maar als Petrus nu ook weg is, dan wordt het moeilijk. En hij doet alles wat in zijn macht ligt om Petrus te laten bewaken. O, hij werpt hem, of hij laat hem werpen in de binnenste kerker, zijn voeten worden in het blok vastgezet, en vier viertallen soldaten worden aangesteld om hem te bewaken. Er lijkt geen hoop voor Petrus te zijn als het gaat om de hel en de mens, maar wat zegt de Heerlijkheid? De Heer der Heerlijkheid is in deze zaak geïnteresseerd, en Hij zegt heel eenvoudig, ‘O nee, o nee, niks van!’ De engel des Heren bezoekt, zoals u weet, Petrus en zijn ketenen vallen af. Hij wordt verzocht zijn klederen op te schorten en hij moet volgen en de ijzeren poorten gaan voor hem open (Handelingen 12:7-10). En wat is er met de zestien soldaten gebeurd? Zij worden niet eens genoemd, het lijkt wel of zij er helemaal niet zijn, en Petrus wandelt naar buiten.
Hier vinden wij iets heel krachtigs aan de zijde van de machten der duisternis tegen de Heer der Heerlijkheid, en hoe eenvoudig beantwoordt de Heer der Heerlijkheid dit, want ‘er wordt zonder ophouden voor Petrus gebeden’. De gemeente was die nacht erg onder de indruk en zeer bezorgd, en wijdde zich toe aan gebed voor Gods aangezicht. Het Woord zegt, ‘er werd voortdurend tot God voor Petrus gebeden.’ De gemeente bad vurig omdat zij deze zaak zo ernstig nam. De Heer der Heerlijkheid verschijnt ten tonele en Hij lost het zo eenvoudig op. Oneindige kracht kan zo eenvoudig optreden, zoals wij zien in het geval van Petrus’ bevrijding van de boze machten.
En als volgende in het Boek Handelingen, Saulus van Tarsus in zijn woede, hij zelf noemt het woede, een cholerische boosheid, toorn, haat, die kookt als in een ketel en overstroomt tegen degenen die tot ‘die Weg’ behoren (Handelingen 9:2; 18:25, 26; 19:9, 23; 22:4; 24:14, 22). Saulus van Tarsus gaat naar de Hogepriester en zegt, ‘als u mij bevelschriften geeft, dan ga ik naar de verste stad allen arresteren die tot die Weg behoren. Ik zal ze in ketenen naar u terugbrengen, en desnoods zal ik ze doden’. En hij krijgt de documenten ook nog, de perkamenten die het toestaan, de arrestatiebevelen, en hij vertrekt naar het verre Damascus, waarvan hij weet dat er zich mensen van ‘die Weg’ ophouden. Saulus, ‘die dreigementen en dood blaast’ ging naar Damascus; en de Heer der Heerlijkheid zet een voet op zijn pad. En de Heerlijkheid slaat hem tegen de grond (Handelingen 9:4). Vanaf die dag kon deze man Paulus door deze ontmoeting spreken over de heerlijkheid en kon hij er zo uitgebreid over preken.
Nogmaals, waar het om gaat is dat de heerlijkheid komt in tijden van verdrukking, lijden en soms ogenschijnlijke nederlaag; dat wil zeggen, het ogenschijnlijke succes van de duivel zelf of zijn afgezanten. Soms lijkt het wel of satan succes heeft gehad. Nu is het hem gelukt, maar daar eindigt het verhaal niet. En zo gaat u met die man Paulus mee van stad naar stad, u gaat met hem mee naar al die steden die hij bezocht en u ziet wat er gebeurt. Later zei hij dat de Heilige Geest hem had gezegd dat hem in elke plaats ketenen en rampen te wachten stonden. En het was zo waar. Wij kunnen zijn weg niet helemaal bespreken, maar wij herinneren aan Lystra en dergelijke steden, en halen er Filippi uit. Filippi — hij ging er naartoe, en de reactie van de boze machten van satan: Paulus zat tot zwijgen gebracht in de gevangenis, weer vastgeketend, zijn rug bebloed van de geseling. Maar nu heeft satan toch wel een overwinning behaald, nu heeft hij gewonnen, dit is toch zeker wel een tegenslag en een nederlaag. Maar achteraf kennen wij het verhaal, de Heer der Heerlijkheid heeft een belang in deze zaak en indien nodig kan de Heer der Heerlijkheid een aardbeving doen plaatsvinden en een gevangenis op zijn grondvesten doen schudden en alle gevangenen bevrijden en de gevangenbewaarder en zijn huisgezin redden en een gemeente in Filippi stichten, aan welke Paulus later zou schrijven, “… geliefde broeders, naar wie ik zeer verlang, mijn blijdschap en kroon …” (Filippenzen 4:1). Hij wilde zeggen ‘kroon der heerlijkheid’, en weet je nog hoe het begonnen is, langs welke weg het tot stand gekomen is? Dit was wat hij bedoelde toen hij tegen de Tessalonicenzen zei, “hoewel wij tevoren geleden hadden en in Filippi smadelijk behandeld waren, zoals u weet … ” (1 Tessalonicenzen 2:1-2). ‘Hoe smadelijk’, zegt hij, ‘hoe smadelijk ik behandeld ben.’ Het was door schaamte en tegenstand te verduren dat de heerlijkheid kwam.
Nu weet ik niet hoe ik mijn betoog over de rijkdom van Zijn genade moet afronden. Het hele Nieuwe Testament is nu voor ons tot leven gekomen. Zien wij waar het om gaat? De apostel Johannes heeft ons heel in het begin van zijn evangelie al veel te zeggen over deze heerlijkheid. Wij lezen over de bruiloft te Kana en het opraken van de wijn. Dit toont ons het einde van alle menselijke bronnen, waar de mens niets kan doen. En dan verschijnt de Heer der Heerlijkheid en er staat, “Dit heeft Jezus gedaan als begin van de tekenen, te Kana in Galilea, en Hij heeft Zijn heerlijkheid geopenbaard; … ” (Johannes 2:11). De Heerlijkheid wordt gezien waar de mens aan zijn einde is, en waar de situatie menselijk gesproken hopeloos is. Dat is het pad van de heerlijkheid. En dan is er Lazarus, “… Deze ziekte is niet tot de dood, maar is er met het oog op de heerlijkheid van God, opdat de Zoon van God erdoor verheerlijkt wordt” (Johannes 11:4). En tot de arme, met stomheid geslagen zusters zei Hij, “Heb Ik u niet gezegd dat u, als u gelooft, de heerlijkheid van God zult zien” (Johannes 11:40)? De manifestatie van de heerlijkheid wordt noodzakelijk wanneer de mens geen enkele hoop meer heeft, daar waar de mens totaal hulpeloos is, daar verschijnt de heerlijkheid.
Ik zou willen dat wij dit konden geloven en het altijd geloven, wanneer alles hopeloos schijnt, wanneer wij helemaal niets meer kunnen doen, wij onze handen moeten terugtrekken, een stap achteruit zetten en zeggen, ‘Alleen de Here God Almachtig kan hier nog iets uitrichten.’ Ik zou mij wensen dat wij dit echt konden geloven. Als wij maar altijd konden geloven dat deze situaties — die zo vaak lijken het werk van de duivel te zijn met zijn algehele triomf — slechts het pad van de heerlijkheid zijn, dat wanneer op het einde het hele verhaal verteld wordt, dat het dan niet uitsluitend tragedie, enkel nederlaag is, maar dat het einde van het verhaal heerlijkheid is door genade.
Wat Is Het Pad Van De Heerlijkheid?
De satan was vastbesloten Paulus’ bediening tot een einde te brengen door die man aan zijn einde te brengen. In dit uitgestrekte gebied in Asia ging het in de gemeenten die kant op. De gemeenten die hun bestaan dankten aan deze man en alles wat zij op geestelijk gebied bezaten aan hem en aan de Heer te danken hadden, hadden zich tegen hem gekeerd. In 2 Timoteüs, hoofdstuk 1, vers 15 zegt hij, “Dit weet u dat allen die in Asia zijn, zich van mij afgekeerd hebben.” Valse broeders hadden hem verraden. En wat kwam er een stortvloed van boze dingen op hem af in die gevangenis te Rome, dingen die allemaal zeiden: beperking, beknotting, het inkorten van zijn levensduur en invloed. Dat is, in heel gebrekkige bewoordingen beschreven, de natuurlijke, door satan opgeroepen situatie.
De menselijke kant van de zaak was dat, als men er puur vanuit natuurlijk oogpunt naar kijkt, die gevangenis en in die ketenen maar één ding leken te zeggen, namelijk wat de vijand wilde zeggen en wat de mens wilde zeggen: dit is het einde! en dit is in elk opzicht een inkorting. En toch, als je het beziet vanuit hemels standpunt, en het standpunt van de geschiedenis, is het de meest glorieuze triomf over het werk van de vijand. Die zeiden, beperking; de hemel zei, uitbreiding. Die zeiden, inperking. De hemel zei, uitbreiding. Die zeiden, dood, kwelling. De hemel zei, een nieuw begin, niet alleen voor de Man in de hemel, maar voor Zijn bediening. Want het was uit die gevangenschap te Rome en alles wat gebruikt werd voor de beëindiging van die bediening — zijn dood — daaruit is zijn grootste bediening voortgekomen.
De brieven die uit die gevangenis kwamen, omvatten een volheid van Goddelijke openbaring die wij nergens anders vinden, een verrijking voor de hele gemeente, meer dan wij zeggen kunnen. Een uitbreiding van bediening, die het hele bereik van de zendingsreizen die hij persoonlijk ondernam, verre te boven gaat. Vandaag de dag kent iedereen hem in elk land ter wereld; misschien niet op elke plek in elk land, maar wel in elk land. Van het verre Oosten tot het verre Westen, van Noord tot Zuid, staat die man bekend en is zijn bediening uitgegaan.
En tegenwoordig, door heel de strijd en controverse heen over wat men het Paulinisme noemt, in heel de theologische wereld, ondanks alle strijd van jaren, staat Paulus aan de top. Zij kunnen deze man niet aan, zij kunnen hem niet tot zwijgen brengen, zij kunnen hem niet verklaren. U zult waarschijnlijk niet veel van deze strijd leren kennen. Degenen onder ons die vele jaren over dit conflict hebben gelezen en het hebben bestudeerd, de ideologieën en filosofieën en theologische opvattingen aangaande deze man, weten hoe de hele zaak op een gegeven ogenblik teruggebracht was tot maar één kwestie ‘Weg van Paulus, terug naar Christus,’ terug naar Christus, of ‘terug naar Jezus’ zoals zij het zeiden, maar weg van Paulus. ‘Paulus heeft het Christendom verraden.’ Dit alles is een overweldigende strijd. Maar vandaag de dag zeggen dezelfde scholen, die ooit die mening waren toegedaan, van Paulus dat hij de vertolker is van Christus, de allerbeste uitlegger van Christus.
U ziet, deze man begon zijn leven in een gloed van heerlijkheid. De Heerlijkheid daalde neer en sloeg hem, zoals wij eerder gezegd hebben, die glorie ging door zijn leven heen. En hij wist er nooit meer aan te ontsnappen. Hij had bij zijn begin de heerlijkheid van de Heer gezien; en ofschoon het einde van zijn aardse loop zo roemloos leek, wat zo leek te getuigen van de triomf van de machten die tegen hem waren, desalniettemin is die heerlijkheid in tweeduizend jaar niet gedoofd. Tot op de dag van vandaag schittert hij en wij, die een heel minuscuul onderdeeltje zijn van een groot wereldwijd geheel, bevinden ons hier tezamen, en wij verlustigen ons in de heerlijkheid die door die man heen tot ons is gekomen. Dus zeg ik dat het laatste hoofdstuk van het Boek Handelingen niet minder is dan de volmaakte en alomvattende uiteenzetting van het hele boek, en het toont ons het pad van de heerlijkheid.
Wat is het pad van de heerlijkheid? Het heeft twee kanten. De ene kant is de vermindering van het natuurlijke, het menselijke element. Het eist dit op; zo zal het altijd gaan. Altijd zal het de vermindering, de annulering, de verzwakking, de ontlediging, het sterven van het natuurlijke menselijke element van de mens inhouden. En parallel daaraan is er altijd de positieve toename van Christus. Dit is het pad van de heerlijkheid. Enerzijds is er een altijd afnemen en opzij zetten van de natuurlijke mens, zelfs voor een Christen, in het werk van de Heer. Dientengevolge moeten wij ons er steeds meer van bewust worden dat het de Heer moet zijn, of anders is er helemaal niets. De menselijke factor doet er steeds minder toe. Dat is het pad van de heerlijkheid.
Nu is dit misschien niet erg aangenaam om over na te denken, als je alleen naar die kant van de zaak kijkt. Maar het is wel de waarheid. Neem Paulus, natuurlijk en menselijk in zijn zwakheid, menselijk en natuurlijk beperkt, als een man in ketenen. Maar er is ook de andere kant, de uitbreiding van wat van de Heer is. Er is ook de machtige, wonderlijke vergroting van Christus in deze man, waardoor deze brieven uit de gevangenis een uiteenzetting zonder weerga zijn van de grootheid van de Here Jezus. En in dit licht bezien, moet u het eerste hoofdstuk van de Brief aan de Kolossenzen eens lezen en zien welke plaats de Here Jezus erin krijgt.
Nu kunt u dit zien, en het is goed als wij inderdaad een korte blik op de heerlijkheid werpen, door naar het tegenovergestelde te kijken. Sla uw Bijbel open waar u wilt, en zult zien dat, telkens wanneer de mens zijn hand legt op Goddelijke dingen, de heerlijkheid verdwijnt. Dat woord staat geschreven boven Eden, of niet? De voorzorg die de Heer in Genesis nam, was ‘Opdat hij niet zijn hand legt.’ De Heer wist heel goed dat als de mens zijn hand kon leggen op Goddelijke dingen, dat dat een einde van de heerlijkheid zou betekenen. En zoals wij weten, dat is precies wat er gebeurd is.
U kunt dit in heel het Oude Testament zien. Het ene na het andere geval toont dat, wanneer de mens zich naar voren drong en zijn hand op Goddelijke dingen legde, de heerlijkheid vertrok. U weet hoe Jesaja zegt, “In het jaar dat koning Uzzia stierf, zag ik de Heere zitten op een hoge en verheven troon, en de zomen van Zijn gewaad vulden de tempel” (Jesaja 6:1). Dit brengt ons op de tragedie van Uzzia. U weet nog wel,—hoe hij een van de grootste koningen was, de Profeet Jesaja verafgoodde hem zelfs. Koning Uzzia die tot grote hoogte steeg als het ging om macht en invloed en aardse heerlijkheid, en toen verstoutte hij zich en drong de Tempel binnen, in het Heiligdom, tot bij het Altaar. Vrees beving de mensen en zij zeiden, ‘Het past u niet, koning Uzzia, om wierook te offeren,’ maar hij sloeg de waarschuwing in de wind en werd met melaatsheid geslagen en hij stierf in schande en al zijn aardse heerlijkheid was weg. Hij drong de Tempel binnen en legde zijn hand op Goddelijke dingen; en wat hem aanging en voor die tijd, verdween de heerlijkheid. De situatie was helemaal omgekeerd toen Jesaja de Heer op de Troon zag, want het was niet langer Uzzia die op de troon zat, maar het was de Heer. En dan keert de heerlijkheid terug. Wanneer de mens een greep doet naar de plaats die God toekomt, vertrekt de heerlijkheid. En dit is er maar één voorbeeld van.
Herinnert u zich David en de Ark der getuigenis? David werd gedreven door de beste motieven aangaande de Ark, en de Ark is altijd de Ark der heerlijkheid. Vergeet nooit dat het altijd de Ark der heerlijkheid is. De heerlijkheid Israëls is geconcentreerd op en vindt haar centrum in die Ark. David kwam met de beste en zuiverste bedoelingen op het idee de Ark naar Jeruzalem te brengen, en nam de verkeerde beslissing een wagen te maken zoals de Filistijnen deden. Daarop plaatste hij de Ark. Dit ging in tegen het Goddelijke Woord over hoe de Ark naar Jeruzalem teruggebracht moest worden; want volgens Gods Wet mochten alleen de Levieten de Ark op hun schouders dragen. Zij hadden kennelijk veel plezier onderweg, tot zij bij de dorsvloer kwamen. De ossen struikelden en Uzza strekte zijn hand uit naar de Ark om te voorkomen dat hij eraf zou vallen. Dus toen hij zijn hand uitstak en ze vastpakte, sloeg de Heer hem dood; en daar stierf hij bij de Ark van God. Toen werd de Ark omgeleid naar het huis van Obed-Edom en verbleef daar een tijd (1 Kronieken 13:1-14; 2 Samuël 6:1-15; 1 Kronieken 15:1-15).
De mens had zijn hand uitgestrekt naar Goddelijke dingen. Wanneer de heerlijkheid van het leven, de heerlijkheid van de vreugde, de heerlijkheid van de geestelijke volheid, de heerlijkheid van de Goddelijke kracht verdwijnt en onder een schaduw terechtkomt of verduisterd of beperkt wordt, dan is dat meestal omdat ‘s mensen hand het getuigenis heeft aangeraakt. De menselijke natuur — d.w.z. zijn oordeel, zijn ideeën, zijn gedachten, zijn wil, zijn emoties — heeft zich opgedrongen in deze zaak. Davids denken ging aan het werk, Davids emoties gingen aan de slag, en het was een heel emotionele toestand. Davids wil ging werken, waardoor zijn ziel, zijn denken en hart en wil naar buiten kwamen om Goddelijke dingen aan te raken. Het was van de mens. En als het zo is, als onze mening en onze emoties en onze beslissingen beslag leggen op de dingen van God, dan komen wij zonder de heerlijkheid te zitten. De heerlijkheid verdwijnt, of de heerlijkheid wordt verduisterd, of de heerlijkheid wordt beperkt. Ja, het is een lang verhaal, zoals het begon in Genesis, ‘Opdat hij niet ook zijn hand legge op.’
Wel, dat is de duistere zijde, maar het is goed dat wij naar die kant gekeken hebben, omdat dat vandaag zo dikwijls het probleem is. De heerlijkheid ontbreekt, of zij is beperkt, en ons hart schreeuwt het uit dat de heerlijkheid terugkeert. Wij bidden de Heer altijd dat de heerlijkheid zich manifesteert, wij bidden de Heer altijd dat de heerlijkheid bekend en waargenomen zal worden. Maar, ziet u, wij moeten opzij gaan staan, wil dat gebeuren. Wij moeten de Heer alle plaats geven wil dat kunnen gebeuren. Het moet alleen en alles de Heer zijn.
Dus, van de ene kant zijn er de beperkende menselijke mogelijkheden en het beperkend menselijk denkvermogen en de beperkende wil. Van de andere kant is er door het inperken of buitensluiten van het natuurlijke menselijke element, de intrede van de Heer, de toename van Christus, omdat dan Christus onze wijsheid, onze kracht, onze wil, ons alles is. Beste vrienden, dat is het pad van de heerlijkheid. En dat pad is pijnlijk voor ons vlees, heel pijnlijk, omdat dit vlees heel sterk is, veel sterker dan wij willen geloven, en toch is het er.
Toch moeten wij afsluiten, en misschien afsluiten met een blijere gedachte. Terwijl wij moeten begrijpen wat de heerlijkheid vereist en de weg van de heerlijkheid moeten zien, willen wij wel tenslotte een laatste blik werpen op de ultieme heerlijkheid. Om dit te doen denken wij terug aan Petrus’ woord, “En als de Opperherder verschijnt, dan zult u de onverwelkbare krans van de heerlijkheid verkrijgen” (1 Petrus 5:4). ‘Een krans der heerlijkheid’, dat is het doel. Natuurlijk is ‘een krans der heerlijkheid’ een symbolisch woord. Ik zie er niet echt naar uit een klein kroontje op mijn hoofd gezet te krijgen, en ik kan mij met de beste wil niet voorstellen er letterlijk drie op mijn hoofd te dragen; en er worden er drie in het Woord genoemd. Het betekent gekroond te worden, je leven en je werk wordt gekroond en bekroond met heerlijkheid. Dat is het laatste beeld, de kroon der heerlijkheid.
Wat is dat? Wel, ik heb gezegd dat er drie kronen zijn, en waarschijnlijk kent u ze goed. Er is ‘de kroon der gerechtigheid’ die wij om bepaalde redenen krijgen. Een kroon der gerechtigheid die de Heer, de rechtvaardige Rechter, geven zal. Paulus zegt, “Verder is voor mij weggelegd de krans van de rechtvaardigheid die de Heere, de rechtvaardige Rechter, mij op die dag geven zal. En niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning hebben liefgehad” (2 Timoteüs 4:8). Wat bedoelde hij? Dit—het was in het laatste deel van zijn leven dat hij in een van zijn brieven vanuit de gevangenis schreef, die prachtige brief die hij schreef aan zijn geliefde kinderen te Filippi, waar hij zo naar verlangde—dat hij zei, “… vergetend wat achter is, mij uitstrekkend naar wat voor is, jaag ik naar het doel: de prijs van de roeping van God, die van boven is, in Christus Jezus” (Filippenzen 3:13-14). Maar dan zegt hij ook, “ikzelf denk niet dat ik het gegrepen heb, maar dit doe ik … … de rechtvaardigheid uit God door middel van het geloof.”
De laatste hartenkreet van de apostel was dat de gerechtigheid Gods door Christus hem mocht tooien; dat hij het zou bereiken; d.w.z., dat hij voor de Troon van de Eeuwige mocht staan zonder bange twijfels, angst of terug te deinzen; dat hij daar gerechtvaardigd mocht staan, er mocht staan niet met een rechtvaardigheid die de zijne was, maar volmaakt mocht staan in gerechtigheid. En dat is wat hij bedoelde met de ‘kroon der gerechtigheid’, daar te staan voor de Eeuwige Troon van Oneindige Heiligheid, bekleed met de Goddelijke Gerechtigheid, en al zijn eigen ongerechtigheid en onvolmaaktheid voor eeuwig verdwenen. ‘Bekleed met gerechtigheid’, dat is wat hij de bekroning voor zijn leven noemde, en de volledigste verwerkelijking van zijn ambitie, ‘Dat ik volmaakt mag staan, zonder dat er iets aan ontbreekt. Ik ben nog niet volmaakt, ik heb het nog niet bereikt, maar als ik alleen maar het punt bereik dat ik in Hem gevonden wordt, zonder een gerechtigheid die ik zelf bezit, maar met Zijn gerechtigheid’. Wat een heerlijk einde!
Dat is een kroon om te begeren, dat is een kroon die de moeite waard is om voor te lijden, een kroon om voor verlaten te worden. Werkelijk een kroon van heerlijkheid! Dat, beste vrienden, is iets waar u en ik het over eens zijn. Als er íets is waar wij meer naar verlangen dan al het andere, dan is het de volledige en definitieve ontsnapping aan onze eigen zondigheid, deze vervloekte gevallen natuur en alles wat die met zich meebrengt. Hoezeer verlangen wij ernaar de kroon der heerlijkheid te bereiken.
En dan is er de kroon des levens. “Wees getrouw tot de dood,” zei de Heer, “en Ik zal u de kroon des levens geven.” Een kroon des levens—wat is dat? “Getrouw tot de dood,” wordt beantwoord met een kroon des levens. Oké, dat is volkomen helder, of niet; de kroon des levens betekent dat de dood geen macht heeft. Hij is beroofd van zijn macht, de dood als macht is vernietigd, en Goddelijk leven, Opstandingsleven, is machtiger dan heel de macht van de dood. Daarom moeten wij staan ‘in de Kracht van Zijn Opstanding.’
In diezelfde brief, in datzelfde gedeelte van die brief, zoals wij hebben geciteerd, in de brief aan de Filippenzen, spreekt Paulus die woorden die ons zo bekend zijn. “Dat ik Hem mag kennen en de kracht van Zijn opstanding.” De roep aan het einde van zijn leven is om ‘de Kracht van Zijn Opstanding.’ Dat is de ultieme en uiteindelijke annulering van de dood in al zijn vormen en in heel zijn kracht, te staan in het goede van een leven dat nooit, maar dan ook nooit meer door de dood kan worden aangetast. Ga naar Johannes in het Boek Openbaring in hoofdstuk 21, vers 4 waar het Woord zegt, “De dood zal er niet meer zijn”, maar “een kroon des levens.”
En dan, de derde kroon is de kroon waar wij het over hebben, ‘de kroon der heerlijkheid’. U weet wat wij hebben gezegd over de heerlijkheid. Heerlijkheid is de uitdrukking van de volle bevrediging van Gods natuur. Kan dat ooit voor mij zijn, voor u, die kroon, de volle tevredenheid van Gods eigen natuur? Dat is waar hij ons voor geroepen en verlost heeft, en ons naartoe werkt, en tenslotte in ons zal uitwerken — deze kroon der heerlijkheid. En misschien hebben wij aan het eind van een lang leven niet de plek bereikt, waar wij op dat moment volledig en ten volle en uiteindelijk de natuur van God bevredigen. Maar op het laatste moment, met onze laatste ademtocht, zal er nog veel onvolmaaktheid aan ons zijn; maar onthoud, als Hij de verantwoordelijkheid op Zich neemt het werk af te maken, dan maakt hij alles goed als dat nog niet gedaan was.
In een oogwenk zullen wij veranderd worden. Alles wat ons dan ontbreekt, wordt ons dan toegevoegd. Alles wat geweest zou zijn, als wij onder Zijn genade en Zijn kracht en werking hadden doorgeleefd, zal op onze rekening worden bijgeschreven. ‘Ik zal voldaan zijn, wanneer ik ontwaak in Uw gelijkenis.’ Ik slaap in, niet geheel in overeenstemming met Uw gelijkenis, maar ‘ik ontwaak in uw gelijkenis’. Enkel dat, een machtig iets dat God zal toevoegen aan hen die getrouw zijn, en getrouw tot het einde; niet volmaakt, maar in de mate dat wij veranderd worden tot dezelfde heerlijkheid, van de ene mate tot de volgende, van het ene beeld naar het andere. De kroon der heerlijkheid is Gods uiteindelijke goedkeuring. Het is Gods uiteindelijke goedkeuring wanneer Hij zegt, “Kom, gezegenden van Mijn Vader, beërf het Koninkrijk dat voor u bestemd is vanaf de grondlegging van de wereld” (Matteüs 25: 34, 23).
En geloof mij, de Heer zal nooit echte vreugde bezitten over wat niet strookt met Zijn eigen natuur. Maar wanneer Hij zegt, ‘De vreugde van uw Heer’, dan heeft Hij bereikt waar Hij Zijn hart op gezet had, want het eindresultaat zal ‘een kroon der heerlijkheid’ zijn, wat Gods volle en volledige goedkeuring, tevredenheid, zal betekenen. O, wat ligt er langs het pad van de heerlijkheid een bijna onvoorstelbaar vooruitzicht.
Nu, ik moet al het andere aan u overlaten, alle andere verbanden met de rijkdommen, en deze heel erg onvolmaakte en beperkte uiteenzetting over de rijkdommen van Zijn genade en de rijkdom van Zijn heerlijkheid. Moge de Heer Zelf erop verdergaan en alles onderwijzen wat wij zelf niet kunnen onderwijzen, alles wat wij nog te weten moeten komen over de rijkdom van Zijn heerlijkheid. Maar moge Hij dit ook gebruiken tot onze hulp, tot onze bemoediging, opdat wij onze weg kunnen vervolgen op het pad der heerlijkheid, tot de uiteindelijke eeuwige heerlijkheid.
T. Austin-Sparks wilde dat wat om niet werd ontvangen ook om niet wordt gegeven, zodat zijn boeken en artikelen geen copyrights kennen - toen noch nu. Het gebruik van deze artikelen slaat u dus vrij, maar als u iets van deze site doorgeeft aan anderen vragen we u wel dit net zo te doen, d.w.z. zonder aanpassingen, kosten of copyrights.