door T. Austin-Sparks
“Bij de Here schuil ik. Hoe durft gij dan tot mij zeggen: Vliedt naar uw gebergte als vogels? Want zie, de goddelozen spannen de boog, zij leggen hun pijl op de pees, om oprechten van hart in het duister te treffen. Wanneer de grondslagen zijn vernield, wat kan dan de rechtvaardige doen? De Here woont in zijn heilig paleis, de Here heeft in de hemel zijn troon; zijn ogen slaan gade, zijn blikken doorvorsen de mensenkinderen (Ps. 11:1-4).
“Want Gods medearbeiders zijn wij; Gods akker, Gods bouwwerk zijt gij. Naar de genade Gods, die mij gegeven is, heb ik als een kundig bouwmeester het fundament gelegd, waarop een ander voortbouwt. Maar ieder zie wel toe, hoe hij daarop bouwt. Want een ander fundament, dan dat er ligt, namelijk Jezus Christus, kan niemand leggen. Is er iemand, die op dit fundament bouwt met goud, zilver, kostbaar gesteente, hout, hooi, of stro, ieders werk zal aan het licht komen. Want de dag zal het doen blijken, omdat hij met vuur verschijnt, en hoedanig ieders werk is, dat zal het vuur uitmaken. Indien het werk, dat hij erop gebouwd heeft, standhoudt, zal hij loon ontvangen, maar indien iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden, doch hij zelf zal gered worden, maar als door vuur heen. Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont? Zo iemand Gods tempel schendt, God zal hem schenden. Want de tempel Gods, en dat zijt gij, is heilig!” (1 Cor. 3:9-17).
In onze overdenking over de fundamenten willen wij nu stilstaan bij een derde punt. In de eerste brief aan de Corinthiërs zien we een andere manier waarop de grondslagen in wezen vernield worden, in ieder geval ernstig gehavend. Dat komt door wat erop gebouwd is, het bouwwerk dat op het fundament geplaatst is. Die grondslagen zijn hierdoor weliswaar niet volledig en totaal vernield, maar ze zijn wel beroofd van hun grootste verdienste en daardoor zijn ze vernield in hun wezenlijke betekenis. De woorden van de apostel maken dit duidelijk: “Ik heb het fundament gelegd, waarop een ander voortbouwt. Maar ieder zie wel toe hoe hij daarop bouwt.” En dan zegt Paulus dat sommigen met bepaalde materialen bouwen en anderen met andere materialen. Dan komt het vuur van God om dat bouwsel te beproeven, en het hout, hooi en stro gaan in rook op. Als alles verbrand is, is het de vraag wat nu de waarde van dat fundament was als er niets op rust, nadat alles gezegd en gedaan is. In dat opzicht is het fundament in zijn wezenlijke betekenis en waarde vernield. De apostel zegt ons dat zij die zoiets doen, behouden kunnen zijn. Omdat ze Christus als fundament hebben, verliezen ze hun behoudenis dan wel niet, maar ze waren niet gered om alleen behouden te zijn. Christus kwam niet in hen om daar alleen maar te zijn. Hij was niet het fundament om alleen het fundament te blijven. Een fundament veronderstelt een bouwwerk, het wijst erop, impliceert dat, maakt het noodzakelijk. Je kunt een fundament niet rechtvaardigen als er niets op gebouwd is. Wat erop gebouwd wordt, rechtvaardigt het fundament. Wat zou u denken van een aannemer die overal fundamenten legde, op alle mogelijke plaatsen, jaar in jaar uit? Als je ze zou zien, al die fundamenten en alleen maar fundamenten, zou je zeggen: “Die man doet zijn beroep, zijn werk geen recht.” De enige rechtvaardiging voor het leggen van fundamenten is dat er iets op gebouwd wordt.
Onze behoudenis is gerechtvaardigd omdat er iets op gebouwd wordt. Dat ligt in onze behoudenis besloten. Het doel waartoe we behouden zijn, blijkt pas als Gods gebouw zichtbaar is. Dat God ons gered heeft wordt gerechtvaardigd als Hij Zijn bouwwerk verkrijgt. Dat is de rechtvaardiging van de genade Gods.
Dan gaat de apostel verder en zegt iets over Gods tempel: “Gods bouwwerk zijt gij” en verder: “Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt?” Gods bouwwerk, Gods tempel! Nu is wat wij bouwen op onze verlossing een rechtvaardiging van het fundament of het vernielt het fundament, dat wil zeggen het maakt het nutteloos voor Gods volle bedoeling en plan. Dat is duidelijk. Er is een manier waarop zelfs het goddelijk fundament nagenoeg waardeloos gemaakt wordt. Het wordt beroofd van zijn werkelijke waarde doordat er iets op gebouwd wordt dat niet naar Christus is. Dit is heel duidelijk en heel elementair, maar het helpt ons iets verder.
Het bouwwerk moet in overeenstemming zijn met het fundament. Het moet geestelijk en zedelijk uit één stuk zijn; het moet gelijk zijn. Zoals het fundament is, zo moet ook het bouwwerk zijn. Het bouwwerk moet zijn karakter ontlenen aan het fundament. Het fundament, zo lezen we, is Jezus Christus en het hele gebouw moet zijn karakter en aard ontlenen aan zijn fundament. Weet u waar Christus het fundament legde? Hij groef de oude fundamenten tot aan de hel toe uit, tot aan de diepste bodem der zonde. Hij ging tot aan de rotsbodem om daar het fundament van onze behoudenis te leggen. Dieper kon Hij niet gaan. Hij ging dwars door de hel om het fundament voor onze eeuwige verlossing te leggen. Denkt u zich nu eens in dat op zo’n fundament iets gebouwd wordt van dun hout, hooi of stro. Rechtvaardigt dat die funderingen? Er is iets nodig wat Christus waardig is, iets wat Zijn volbrachte werk waardig is, iets dat spreekt van de grootheid van Zijn genade en heerlijkheid. Dat is Gods bouwwerk.
Nadat we dit gezegd en gezien hebben, kunnen we deze brief aan de Corinthiërs voor ons nemen, die nu vanzelf duidelijk voor ons wordt. Denk eraan dat als we spreken over het vernielen van de fundamenten, we dat in deze zin bedoelen, dat er iets op gebouwd wordt wat Christus niet waardig is.
Deze Corinthebrief gaat over het probleem waar Paulus mee geconfronteerd werd toen hij overwoog Corinthe te bezoeken. Er was daar een situatie waaraan vele kanten zaten die samen een probleem vormden dat het hart kon breken en het geloof verwoesten van ieder die niet een goed fundament had. U zult zien dat het absoluut nodig is in zo’n situatie een goedgelegd fundament in u te hebben.
De wijsheid van de wereld en de dingen van de Geest
Het eerste hoofdstuk van de Corinthebrief brengt u in de eerste fase van Paulus’ probleem. Voor u dat hoofdstuk uit hebt, hebt u al ontdekt, dat in de gemeente in Corinthe de geest van de wereld binnen was gekomen, die beslag op de gelovigen had gelegd. De geest van de wereld was in Corinthe de geest van wereldse wijsheid; Corinthe was een centrum en bolwerk van wijsbegeerte. Het hoogste vermaak bestond uit de discussie van de laatste ontwikkelingen in de wijsbegeerte, de nieuwste gedachten. Het was een plaats waar de menselijke rede het voor het zeggen had en de waarde van alle dingen bepaald werd door verstandelijk beredeneren, argumenteren, debatteren en discussiëren. Het was een wereldcentrum van het rationalisme en dat was binnengeslopen in de gemeente van Gods kinderen. En wat we zien in deze brief is dat Gods volk in die geest, in die gezindheid, met geestelijke en hemelse dingen, met de dingen van God bezig was. Ze verlaagden ze tot het niveau van zuiver menselijke argumentatie, discussie en beredenering. Ze pasten de toets van het menselijk verstand erop toe en probeerden zo de dingen van God binnen het beperkte bereik van het menselijk denkvermogen te brengen. Zo bediscussieerden zij wat de apostel de dingen van de Geest Gods noemt en brachten de hemelse, eeuwige, geestelijke dingen op aards vlak, op het niveau van werelds verstandelijk denken.
Uiteraard kwam dat niet alleen ten tijde van Paulus voor. We zien het ook overal in onze tijd. Telkens weer ontmoeten we mensen bij wie de enige grote belemmering om de dingen van de Geest Gods te verstaan, hun eigen hoofd is. Hun hoofd zit hen in de weg en alles wat ze niet terug kunnen voeren tot hun eigen verstandelijk bevattingsvermogen, verwerpen ze. En als je zegt: “Luister eens, je zult moeten ophouden met redeneren en argumenteren en God een kans geven langs de weg van geloof”, antwoorden ze: “Waarom hebben we dan hersens gekregen?” Dat betekent dat onze hersens de eeuwige dingen moeten kunnen bevatten. Als dat zo is, dan moge God de eeuwige dingen te hulp komen!
Dit was de eerste fase van Paulus’ probleem. Zeker niet gering. Degenen onder ons die dit ooit tegengekomen zijn, al was het in het klein, weten wat een grote moeilijkheid dit is.
Menselijke voorkeuren, sympathieën en antipathieën
Als we doorlezen in hoofdstuk twee, zien we dat het onderwerp van hoofdstuk één nog verder uitgewerkt wordt. Als we doorgaan naar hoofdstuk drie komen we op het terrein van menselijke voorkeur, sympathie en antipathie op het vlak van leer en leraars, prediking en predikers, de boodschappers van God en hun boodschap. De ene school zegt: “Paulus is de man die we graag mogen en zijn wijze van verkondiging is wat we graag horen. Misschien bent u meer gesteld op Apollos of Petrus, maar wat ons betreft is Paulus onze man.” Binnen dezelfde gemeente was er een ander groepje dat zei: “Geef ons maar Apollos en zijn wijze van onderricht. Houden jullie Paulus en Petrus maar, maar wij willen Apollos.” Het derde groepje zei: “O.K. als jullie Paulus graag willen hebben, en jullie Apollos, ga je gang, maar wij houden ons aan Petrus.” Er was ook nog een vierde categorie, die op superieure toon zei: “Wat ons betreft, ga je gang, jullie kunnen Paulus, Apollos en Petrus krijgen, maar wij zijn van Christus” (iets heel anders dan de anderen, natuurlijk). Ziet u wat dit impliceert? Christus wordt tot een partij gemaakt. Weet u, als menselijke voorkeuren de vrije teugel gelaten wordt, krijgen we heel grote problemen. Dit was de situatie in Corinthe; ze hadden menselijke sympathieën en antipahtieën, en die zijn diep geworteld in de menselijke natuur. Er is veel genade voor nodig om die te overwinnen. En dit veroordeelde hen juist. Als er veel genade voor nodig is om deze dingen te overwinnen, en je kunt ze maar niet overwinnen, dan heb je dus niet veel genade. Dat was het probleem dat voor Paulus lag, waarvoor hij een oplossing moest vinden en waarvoor hij verantwoordelijk was voor God.
De tragedie van geremde groei
In hoofdstuk drie vinden we ook een toestand die misschien nog moeilijker is, namelijk ernstig vertraagde groei. Nadat ze al geruime tijd kinderen Gods waren en de dingen van God in hun midden hadden, zei Paulus dat hij niet tot hen kon spreken als tot geestelijke mensen, maar slechts als tot vleselijke, nog onmondigen in Christus. Dat is uiterst tragisch. Er zijn misschien weinig dingen in het menselijk leven zo triest en tragisch als een gestagneerde groei in de kindertijd, terwijl de jaren verder gaan. Zo was de situatie in Corinthe. Paulus zegt dat de oorzaak van deze stagnatie vleselijkheid was. Vleselijkheid belemmert de groei altijd. Terwijl ze volwassen hadden moeten zijn, waren ze nog steeds hulpeloos, afhankelijk, geestelijke babies, zonder inzicht, zonder besef of vermogen om geestelijke verantwoordelijkheid te dragen. Het was een heel moeilijke situatie. Geliefden, dat gold niet specifiek voor Corinthe of voor de tijd van Paulus. Tallozen onder Gods volk bevinden zich heden in zo’n situatie. O ja, het is droevig om mensen tegen te komen die de Heer al jaren kennen, tientallen jaren, en die nog geen geestelijke vermogens hebben ontwikkeld waardoor ze geestelijke verantwoordelijkheid kunnen dragen. Ze weten niets. Alles moet hun gezegd worden! Zo zijn er tallozen. De redenen daarvoor zijn niet altijd dezelfde. Het is waar dat vleselijkheid meestal de oorzaak is, maar ik ben bang dat gebrekkig onderricht in vele gevallen ook daarvoor verantwoordelijk is. Ze zijn nooit gevoed. Het is een tragische situatie die we vandaag de dag om ons heen zien, maar het is helaas een feit, wat ook de oorzaak moge zijn. Hier in Corinthe was het hun eigen verantwoordelijkheid, hun eigen schuld, hun vleselijkheid.
De schande van geestelijke trots
Als we doorgaan naar hoofdstuk vier, dan zien we dat de apostel daar spreekt over geestelijke trots. Het probleem neemt deze vorm aan. De Here had hen gezegend met geestelijke gaven en was hen zeer genadig geweest. Hij had hen Zijn geestelijke rijkdommen toevertrouwd en nu pochten ze op deze bezittingen; ze gingen er zo prat op alsof ze ze door hun eigen bekwaamheid verkregen hadden, en door hun eigen inspanning behaald hadden. De apostel zegt: “… en indien gij het dan ontvangen hebt, wat beroemt gij u, alsof gij het niet ontvangen hadt?” Met andere woorden: “Waarom proberen jullie anderen te laten denken dat jullie geestelijk bezit het gevolg is van eigen geestelijke bekwaamheid, alsof jullie dit door je eigen inspanning bereikt hebben? Waarom beseffen jullie niet dat dit alles de genade van God is, en dat jullie in alle nederigheid afhankelijk van de Here zijn?” Ze roemden in hun geestelijke gaven alsof die hun eigen geestelijke prestatie waren en geen gaven. Geestelijke trots is iets verschrikkelijks. Gewone trots is erg genoeg; altijd het kenmerk van onwetendheid, maar geestelijke trots is nog veel erger.
Dan is daar de volgende fase van het probleem waar Paulus mee geconfronteerd wordt. Wat we tot nu toe gezien hebben zou je de moed al in de schoenen doen zinken, maar er is nog meer! Hoofdstuk vijf: “Inderdaad men spreekt van hoererij onder u …” Onder gelovigen? In een gemeente van de Here? Ja, een tragische geschiedenis, die zich door de eeuwen heen steeds weer herhaald heeft. Maar voor ieder die enig besef heeft van geestelijke verantwoordelijkheid voor zielen, is het hartverscheurend om zoiets mee te maken.
Hoofdstuk zes: gelovigen, leden van het lichaam van Christus slepen elkaar voor de aardse rechters, dagvaarden elkaar, beschuldigen elkaar, brengen rechtszaken voor goddeloze rechters. Medeleden van het lichaam van Christus! O, wat een misvatting van het lichaam van Christus. Ze stonden tegen elkaar op en vochten voor hun eigen rechten.
En zo gaat hij verder. Het duurt niet lang of u leest over ontzettende wanordelijkheden bij de tafel des Heren. Eén ervan was dat ze de tafel des Heren maakten tot een uitgelaten feest. Mensen die wat wereldse goederen betreft beter af waren, brachten allerlei luxe etenswaren en de armen konden alleen maar het weinige dat ze hadden brengen. Er was klassenonderscheid en al dat soort dingen. De apostel zegt: “Hebt gij geen huizen? Als u zich tegoed wilt doen, heb dan tenminste het fatsoen om het in uw eigen huis te doen, niet in de gemeente des Heren.” In die tijd was het zo dat ze vaak een gewone maaltijd tot een sacrament maakten. Ze kwamen bij elkaar, aten en dronken samen, en dan, heel spontaan, op heel natuurlijke wijze, maakten ze van hun maaltijd een getuigenis. Deze liefdemalen waren echter ontaard tot zoiets alledaags, dat alle heerlijkheid, schoonheid en heiligheid van het lichaam en het bloed van Christus neergehaald werden. Dit was geen klein probleem en niet eenvoudig op te lossen. Er waren nog andere aspecten aan, die we nu laten rusten.
Als we verder lezen komen we nog meer wanordelijkheden in de gemeente tegen. Er waren mensen die autoriteit naar zich toe trokken en u weet wat de apostel te zeggen heeft over wanorde in het Huis van God. De plaats van de man is onder het soevereine hoofd Christus, in een geest van onderdanigheid, om zo zijn bediening in het Huis van God uit te oefenen. Maar hier trokken mannen zelf gezag naar zich toe in plaats van hun gezag te ontlenen aan de onderdanigheid aan Christus. En dan de vrouwen; zij bleven niet in de hun van Godswege toegewezen plaats en zetten de hele orde van de gemeente op de kop. De apostel vertelt hen wat dit betekent: “Jullie zijn onder je goddelijke bedekking vandaan gekomen en komen zo in aanraking met de boze geesten die Eva verleid hebben. De duivel is erop uit om de gemeente op dezelfde wijze uiteen te laten vallen en jullie geven hem door deze wanorde de kans die hij zoekt.” De hele kwestie was een zaak van orde. De Here heeft een orde voor Zijn Huis en allen kunnen daarin hun bediening vervullen – vrouwen en mannen – als zij in Zijn ordening blijven.
Ik denk dat iedereen die in zijn leven de fundamenten niet vast heeft liggen, zo’n situatie op zou geven, de zaak in de steek zou laten en weglopen. Hij zou doen wat de raadslieden David adviseerden: naar het gebergte vlieden. “Wanneer de grondslagen zijn vernield, wat kan dan de rechtvaardige doen?” Met een situatie als deze zijn toch zeker de grondslagen wel vernield? Helemaal niet! Ik lees dat Paulus na dit alles helemaal niet wegloopt. Hij aanvaardt niet dat de fundamenten vernield zijn, maar hij ziet wel dat die fundamenten door dit alles beroofd worden van hun waarde. Dit is het wat de fundamenten vernielt in hun eigenlijke waarde.
Het natuurlijke en het geestelijke
Wilt u een uitleg horen over wat Paulus bedoelde met hout, hooi en stro? Dat is het! Het Woord verklaart zichzelf. Wat bedoelde hij met het bouwen met hout, hooi of stro op dat fundament? Dit was het wat hij bedoelde: scheuringen, verdeeldheid, wereldse wijsheid, intellectuele praalzucht en de rest. Dit zijn dingen die door het vuur verwoest worden. Wat blijft er dan over? Wanneer je met dat materiaal bouwt, kun je niet tegelijkertijd met ander materiaal bouwen, en daarom blijft er niets over. Wilt u een uitleg over wat Paulus in hoofdstuk twee bedoelt met het geestelijke en het natuurlijke? “Doch een ongeestelijk (natuurlijk of psychisch) mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is.” Natuurlijk en geestelijk. We weten dat dat woord natuurlijk of ongeestelijk (NBG) in het Grieks het woord psychisch is, van de ziel, de zielse mens. Hij wordt daar tegenover de geestelijke mens geplaatst. Wat is de zielse mens? De eerste brief aan de Corinthiërs vertelt het u. De mens die met natuurlijke wijsheid omgaat met geestelijke dingen is ziels. De mens die beïnvloed en gedreven wordt door zijn eigen natuurlijke sympathieën en antipathieën, zijn eigen voorkeuren, – Paulus, Apollos, Petrus – dat is de zielse mens. Maar tegenover hem staat de geestelijke mens. De mens die niet in de eerste plaats gedreven wordt door zijn eigen verstand, maar opziet naar de Here, die Geest is, om inzicht in de dingen van de Heer. De geestelijke mens wordt nooit beïnvloed of geleid door zijn eigen sympathieën of antipathieën voor mensen of leringen of iets anders. Hij wordt geleid door wat de Here behaagt. Hij zegt niet: “Ik hoor deze man liever dan die, ik geef de voorkeur aan deze leer boven die.” Hij zegt: “Heeft Paulus iets van Christus? Wel, dat wil ik hebben. Het gaat mij om Christus. Het werktuig doet er niet toe, het gaat mij om Christus.” Er is geen verdeeldheid in de geestelijke mens, geen bepaalde voorkeur. Hij weet misschien voor zichzelf wel wat hij van nature het liefst zou horen, maar hij staat deze dingen niet toe zijn gedachten of zijn relaties in enig opzicht te beïnvloeden. De geestelijke mens brengt een andere gelovige niet voor de rechter om voor zijn eigen rechten op te komen. De geestelijke mens maakt zich niet schuldig aan hoererij. De geestelijke mens brengt geen wanorde in het Huis van God, dat doet de “mens der ziel”. Ziet u, deze hele brief geeft een duidelijke uitleg van de betekenis van het natuurlijke of psychische en het geestelijke.
Hoe Paulus de overwinning behaalde in Corinthe
Dit brengt u weer terug naar het begin. Wat voor gebouw is passend voor het goddelijke fundament? We hebben gezien hoe Paulus dit probleem aanpakte. Wat een schitterend voorbeeld van hoe je een geestelijk probleem moet benaderen! Ik hoop in niet één gemeente ooit zo’n probleem mee te maken. God verhoede dat. Maar ik zie hier een prachtig voorbeeld hoe je tegenover een situatie moet staan die naar de mens onmogelijk is, hoe je die moet aanpakken en de overwinning behalen. Ik ben zo blij dat Paulus de overwinning behaalde. Lees de tweede brief en je ziet dat hij gewonnen heeft. Hij is de situatie de baas gebleven en zij staan met hem in de overwinning. Wat zijn bediening in de eerste brief betreft, was alles in een toestand van onzekerheid. De tweede brief is de brief van zijn bediening. “Daarom, nu wij deze bediening hebben, die ons door barmhartigheid is toevertrouwd, verliezen wij de moed niet, maar hebben wij verworpen alle schandelijke praktijken, die het licht niet kunnen zien, daar wij niet met sluwheid omgaan of het woord Gods vervalsen, maar de waarheid aan het licht brengen en zo bij elk menselijk geweten onze eigen aanbeveling zijn voor het oog van God.” Dan is er een heerlijk hoofdstuk over droefheid naar Gods wil die onberouwelijke inkeer brengt, en wat de vrucht van die inkeer is. Maar Paulus heeft gewonnen, dat is waar het om gaat. Hij heeft het probleem opgelost, van welke kant je het ook beziet. Hoe heeft hij dat gedaan? Neem 1 Corinthe 1 weer voor u. Daar zie ik Paulus met dit probleem levensgroot voor zich. Hij boog zich neer, vol zorg, en bad: “Heer, dit is iets verschrikkelijks. Alleen U kunt er wat aan doen, maar er moet iets gebeuren. Deze situatie verheerlijkt U niet. Geef mij de sleutel tot deze situatie, tot dit hele probleem.” En terwijl Hij de Here zocht, zag hij het ineens en riep misschien wel uit: “Ik heb het gevonden”, en begon daarna te schrijven. Als je in hoofdstuk één iedere verwijzing naar de Here Jezus onderstreept, heb je zeventien potloodstrepen in eenendertig verzen, een gemiddelde van meer dan een per elke twee verzen. Die alle kun je samenvatten in die geweldige uitspraak in hoofdstuk twee: “Want ik had niet besloten iets te weten onder u, dan Jezus Christus en die gekruisigd.” “Want een ander fundament, dan dat er ligt, namelijk Jezus Christus, kan niemand leggen.” Wat is dus de oplossing? Dat de Here Jezus Zijn volledige en rechtmatige plaats krijgt! Geef de Here Jezus de plaats als absoluut Heer in uw hart, in uw leven, in de gemeente, en alle problemen moeten wijken voor Zijn licht. Als de Here Jezus het voor het zeggen heeft in ons hart, verdwijnt alle verdeeldheid. Je hoeft het niet weg te doen, het verdwijnt vanzelf. Wat wij nodig hebben voor al onze verdeeldheid, ons gebrek aan liefde, onze scheuringen, onze sympathieën en antipathieën, is de volheid van Christus. Christus als Heer, Christus als Meester, Christus die regeert. En zoals allerlei ongedierte in een donkere kelder wegkruipt zodra het licht schijnt, zo zullen ook verdeeldheid en scheuringen en alles waar die door veroorzaakt worden, verdwijnen als Christus Zijn plaats krijgt. Het is de oplossing voor elk probleem.
Als het fundament gerechtvaardigd zal worden, kan dat alleen door een bouwwerk overeenkomstig de aard van het fundament. Christus de wortel, en Christus de stam, de takken en de vruchten. Alles is Christus. We hebben iets om over na te denken. “Wanneer de grondslagen zijn vernield, wat kan dan de rechtvaardige doen?” Vernield in deze zin, dat ze zinloos geworden zijn door wat er bovenop gebouwd is. Wat kan de rechtvaardige doen? Er is niets aan te doen, behalve dit ene, maar dat ene doet de rest, en dat is dat de Here weer Zijn plaats krijgt. Paulus moet wel een heerlijk geloof in Christus gehad hebben, om een dergelijke situatie zo aan te pakken. Denk eens rustig na over een fase van het probleem, hoe u dat zou willen oplossen. Maar met het hele probleem geconfronteerd te worden, in al zijn facetten – meer dan ik er genoemd heb – en dan te beseffen dat je geestelijk verantwoordelijk bent voor die situatie, dan heb je wel een machtig geloof nodig om te geloven dat de hele situatie verandert als de Here Jezus slechts Zijn plaats krijgt. Ja, dat is voldoende, toen in Corinthe en daarna steeds weer. Er is geen probleem, geen moeilijkheid die niet opgelost kan worden door Christus de troon te geven. Alle problemen in de wereld, van alle volken, zullen worden opgelost als Christus de troon bestijgt. Er is geen andere oplossing, maar deze oplossing is zeker. Zo heeft God alles bepaald, dat als Zijn Zoon Zijn plaats ingenomen heeft, alle problemen worden opgelost. Maar het oordeel moet beginnen bij het Huis Gods, bij ons.
Ik heb dit alles gezegd bij wijze van illustratie. Het kan misschien op de een of andere wijze door ons toegepast worden. Of dat wel of niet het geval is, zullen we voor het aangezicht van de Here moeten beslissen. Hebben we ons wel of niet aan een van deze dingen schuldig gemaakt, misschien niet met de daad, maar wel in de geest, in principe? Als het niet op ons persoonlijk van toepassing is, kan deze geweldige waarheid zeker ons hart helpen. Hoe lossen wij ons probleem op, of dat nu in onszelf is, of bij anderen? Slechts op één manier. Verhoog de Here Jezus in je eigen hart en probeer dat ook te doen in de harten van anderen. Richt je aandacht eerst op Hem en daarna kunnen in Zijn licht alle dingen worden opgelost.
Paulus zei: “Jezus Christus, en die gekruisigd.” U ziet waar het fundament uit bestaat. Jezus Christus als het fundament omvat in deze brief de gekruisigde Christus, de betekenis van Zijn dood voor ons, maar ook de opgestane Christus en de verhoogde Christus, het soevereine hoofd van Zijn gemeente. Die drie dingen vormen samen het fundament. Als we weten wat de dood van Christus voor ons betekent – Christus en die gekruisigd, wij, gestorven met Christus – hoe kan er dan plaats zijn voor de natuurlijke mens, de vleselijke mens? Hij is er niet meer. Als we weten wat het betekent om met Christus opgestaan te zijn, dat wil zeggen, levend voor God – maar dan ook alleen voor God, niet voor iemand of iets anders, en zeker niet voor onszelf – als we weten wat de absolute heerschappij van de Here Jezus betekent, die ons onder Zijn regering brengt, hoe kunnen we dan ooit spreken van: ik ben van Paulus, ik van Apollos, ik van Petrus? Als Christus alles is, is er geen plaats meer voor hen. Dit zijn de draden die door de hele Corinthebrief heen lopen. De Geest laat u de gekruisigde, opgestane en verheerlijkte Christus zien. Dat is het fundament en wat daarop gebouwd wordt, moet dienovereenkomstig zijn.
Moge het Woord ons binnenbrengen in de heerlijkheid van Christus, want daar eindigt hoofdstuk één: “Wie roemt, roeme in de Here.”
T. Austin-Sparks wilde dat wat om niet werd ontvangen ook om niet wordt gegeven, zodat zijn boeken en artikelen geen copyrights kennen - toen noch nu. Het gebruik van deze artikelen slaat u dus vrij, maar als u iets van deze site doorgeeft aan anderen vragen we u wel dit net zo te doen, d.w.z. zonder aanpassingen, kosten of copyrights.