door T. Austin-Sparks
Hoofdstuk 3 - Waar de Psychologie in Gebreke Blijft
Velen die dit lezen weten hoe de gedachtengang in de psychologie is. Juist hier komt zo duidelijk het verschil naar voren tussen de natuurlijke mens, die God buitensluit en de geestelijke mens, die God zijn volle rechten geeft.
De bijbelse omschrijving van de mens gaat lijnrecht tegen de conclusies van de ‘wetenschappelijke’ psychologie in. Wij hebben al gezien dat de psycholoog de drievoudige omschrijving van de mens als geest, ziel en lichaam niet aanvaardt, maar alleen als ziel - of bewustzijn - en lichaam. Maar toch moet hij wel toegeven dat er een derde factor aanwezig is. Hij erkent die, zijn diepste belangstelling gaat er naar uit en hij is er het meeste mee bezig. Hij experimenteert er voortdurend mee en noemt dat derde element soms bijna bij de juiste naam. Maar als hij dat deed zou hij te ver gaan en satan, die het denken van de natuurlijke mens goed onder de duim heeft, zorgt er voor dat op dit punt, zoals op zovele andere punten, de juiste naam niet wordt genoemd.
Daarom deinst de psycholoog terug en noemt die extra factor: ‘het onderbewuste’, ‘het subjectieve gedachtenleven’, of ‘het sublieme zelf’, of ‘de secundaire persoonlijkheid’ enz. Luistert u maar eens hoever zulke leraars gaan: ‘De ziel bestaat uit twee delen, het ene deel is toegewijd aan de waarheid, aan eerlijkheid en recht; het andere deel is onmenselijk, bedrieglijk en zinnelijk’. Of: ‘Er is een schisma, een scheuring in de ziel’. ‘De aanwezigheid van een schisma, een scheuring in de ziel is niet alleen maar een leerstuk van de theologie, het is een wetenschappelijk feit’. ‘De mens heeft twee soorten bewustzijn, twee persoonlijkheden, die onafhankelijk van elkaar kunnen handelen en ook gelijktijdig kunnen handelen; maar over het algemeen bezitten zij onafhankelijke vermogens en functioneren zij onafhankelijk van elkaar. De specifieke vermogens van de ene persoonlijkheid houden verband met dit leven, die van de andere zijn speciaal aangepast aan een hoger bestaan.
Ik zou ze willen onderscheiden door de ene het objectieve bewustzijn en de andere het subjectieve bewustzijn te noemen’. ‘Welke vermogens er ook aangetroffen worden in het subjectieve bewustzijn van een wezen met gevoel, zij moeten al sluimerend aanwezig zijn geweest in zijn voorgeslacht, hetzij kort, hetzij lang geleden. Men kan hieruit concluderen dat, welke vermogens wij ook aan mogen treffen in het subjectieve bewustzijn van de mens, die dan ook mogelijk potentieel aanwezig moeten zijn in de gedachten van God de Vader’.
Wanneer wij dergelijke dingen lezen zouden wij twee dingen willen uitroepen: ten eerste: O, waarom noemt men de juiste naam toch niet! En ook: Wat jammer dat heidense wijsgeren zijn geraadpleegd en dat de bijbel terzijde geschoven is! Misschien denkt iemand dat het er niet veel toe doet, hoe wij de dingen noemen, als wij maar weten waar het om gaat. Maar wij geloven dat het absoluut noodzakelijk is om te weten dat wij hier met twee volkomen verschillende dingen te maken hebben en niet met twee zijden van een en hetzelfde, namelijk van de ziel. Het is een dwaling om te spreken van de eenheid van de ziel met God of ook van gemeenschap van de ziel met God, want zoiets bestaat helemaal niet. Eenheid met God is in de geest, en niet in de ziel. ‘Die zich aan de Here hecht is één GEEST met Hem’ (1 Kor. 6:17) en hoe hoog ontwikkeld het zieleleven is, er is geen sprake van ‘eenheid met God’ tot de geest teruggebracht op zijn juiste plaats en in zijn juiste functie.
Hieruit volgt nog een belangrijke vraag:
Wat wordt er eigenlijk wederomgeboren?
Christus zegt dat wedergeboorte plaats MOET vinden (Joh. 3:3,5, enz.).
Nicodemus struikelde over de lichamelijke kant van de zaak, maar kreeg al gauw te horen dat, ‘wat uit het vlees geboren is, vlees is, en wat uit de Geest geboren is, geest is’. Allereerst is het dus duidelijk dat het lichaam niet wedergeboren wordt. Maar de ziel ook niet! ‘Onze oude mens is medegekruisigd, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden, (opdat het tenietgedaan zou worden, St. Vert.)’ Rom. 6:6; en Gal. 5:24 ‘Wie Christus Jezus toebehoren hebben het vlees met zijn HARTSTOCHTEN en BEGEERTEN gekruisigd’. Er zijn teveel van dergelijke uitspraken in de bijbel om ze allemaal aan te halen maar slaat u in de concordantie de woorden ‘vlees’, ‘oude mens’ of ‘natuurlijke mens’ maar eens op. Het antwoord op de vraag, wat er wedergeboren wordt, luidt nadrukkelijk dat bij de wedergeboorte de menselijke geest weer levend wordt gemaakt door de Geest van God. Dan ontvangt hij goddelijk leven en zo wordt de mens opnieuw verenigd met God. Dit is natuurlijk alleen mogelijk op grond van de opstanding van Christus, het is de eenheid van de gelovige met Hem in die opstanding. Dan is de volle betekenis van zijn verzoenend sterven in onze plaats door het geloof aanvaard, hoewel misschien niet begrepen. Vanaf dat ogenblik dienen wij ‘in de nieuwe staat des geestes’ (Rom. 7:6). De ziel is nog zeer wel in staat tot zijn vroegere angst, twijfel, vragen, stemmingen en wat dies meer zij, waaruit blijkt dat er geen sprake is van een nieuwe ziel: maar er is iets aanwezig wat dieper ligt dan dit alles en God is groter dan onze ziel. Het echte bij iemand die wedergeboren is ligt vaak dieper dan het bewustzijn, en hoewel de ziel en zelfs het lichaam kunnen delen in de vreugde van de zegen, zal God ons toch proberen los te maken van de reacties in het gevoel, om ons te leren uit het feit van de wedergeboorte en uit Hemzelf. Mensen die voortdurend waarneembare bewijzen willen hebben van hun nieuwe leven, ja, die bewijzen eisen, zullen geestelijk niet groeien, maar onmondig blijven. Hier zullen wij later meer over zeggen.
Omdat het nu lijkt alsof wij de ziel helemaal op de tweede plaats gezet hebben moeten wij snel nog een derde vraag stellen:
Welke plaats heeft de ziel?
Wat hebben wij gezegd over de ziel? Wij hebben er op gewezen dat Adam zondigde met zijn ziel. Het resultaat daarvan was dat de boze machten zich met de ziel verbonden hebben. Een verder gevolg is dat de mens in de eerste plaats door de ziel wordt beheerst en niet door de geest. De mens is daardoor totaal ontwricht, de goddelijke orde in zijn leven is omvergeworpen. Dit is nog maar een onderdeel van de veel verder reikende ontsporing als gevolg van de zonde van Adam. In de nieuwe schepping in Christus worden de principes van de echte goddelijke orde hersteld. De geest die levend maakt en opgewekt is, waarin Christus nu woont en die met Hem verbonden is, wordt het orgaan waardoor de goddelijke heerschappij zich uitstrekt over de hele verdere mens, over zijn ziel en zijn lichaam. In een echt geestelijk iemand, iemand die wederom geboren is, hebben de ziel en het lichaam niet de eerste plaats, maar het zijn vruchtbare en bruikbare werktuigen van de geest. Door zijn ziel functioneert de mens in twee richtingen - van binnen naar buiten en van buiten naar binnen. De ziel is het orgaan voor de communicatie in het menselijk leven, het vlak waarop deze plaatsvindt. Zelfs goddelijke dingen die de ziel in eerste instantie niet vatten kan, moeten, om in het menselijk leven in praktijk te worden omgezet, een orgaan hebben dat gemaakt is om die dingen om te zetten, te vertalen, verstaanbaar te maken voor de mens. Wat alleen de geest met zijn speciale vermogens ontvangen kan, wordt met het oog op de praktische uitwerking door de ziel duidelijk gemaakt, eerst aan de ontvanger zelf, en dan ook aan andere mensen. Dit kan gebeuren door een verstand dat verlicht wordt om de waarheid te verstaan, een hart dat vervuld wordt met vreugde en liefde om te troosten en te versterken, of door een wil die kracht ontvangt om te handelen. Maar wij moeten er steeds op bedacht zijn dat wij GODS doel alleen werkelijk kunnen dienen en van eeuwige waarde zijn, als deze uitingen niet in de eerste plaats voortkomen uit onze eigen ziel, maar uit God via onze geest.
Het moet waarheid zijn door openbaring (Efez. 1:17,18), niet in de eerste plaats door onze eigen redenering; blijdschap en liefde door de Heilige Geest, niet ons eigen gevoel; energie en kracht in Christus, niet onze eigen wilskracht. Als deze dingen uit onszelf voortkomen, dan is de goddelijke orde weer omvergeworpen, dan bevinden wij ons in een valse positie en de vrucht zal niet blijven, maar vergaan, hoewel hij er voor het ogenblik misschien heel goed uitziet.
En nu de tegenovergestelde richting namelijk van buiten naar binnen. De ziel kan alles van deze wereld herkennen, waarderen, in zich opnemen en verwerken, al naar gelang van zijn vermogen, hetzij natuurlijk, hetzij aangeleerd. Maar daar kan het dan bij blijven en hij kan het alles gebruiken voor zichzelf, ňf het kan op een hoger plan worden gebracht, en geordend, om te worden omgezet in geestelijke waarde, (die eeuwig is). Het wordt volledig aan het leven dienstbaar gemaakt, ňf het wordt verworpen. Zo zal de geest, door zijn contact met God uitmaken wat goed of slecht is, of alleen ogenschijnlijk goed.
Dit weet de ziel uit zichzelf niet. Daar is een geestelijk orgaan met geestelijk waarnemingsvermogen voor nodig, dat goddelijke maatstaven aanlegt.
Waarom waren en zijn ook nu nog zoveel kunstenaars, mensen die sterk door hun zieleleven beheerst worden, zo gedegenereerd, zinnelijk, jaloers en ijdel, en staan zij zedelijk op zo’n laag peil? Waarom zijn dictators, wier ego zo sterk naar voren komt, zo goddeloos en dagen zij God uit? Waarom zijn zo veel grote geleerden zo hoogmoedig, arrogant en dikwijls ongelovig? Het antwoord ligt voor de hand. Dit alles is van de ziel! Zij weten niets van die geestelijke eenheid met God die ons in evenwicht brengt en die uitmaakt wat goed is en wat niet, daarom heeft hun ziel steeds het laatste woord. Het is niet zo dat zij God allemaal uit het heelal weg willen hebben, soms hebben zij het wel over Hem. Maar er is geen overeenstemming tussen Hem en henzelf en zijn bestaan heeft wat hen betreft geen enkel praktisch zedelijk doel. Maar dit laten wij nu even rusten.
Wij hebben geprobeerd duidelijk te maken dat de ziel als dienaar - niet als meester - heel vruchtbaar en nuttig kan en moet zijn, in dienst van een hoger orgaan. Als wij dus spreken over mensen die door hun ziel beheerst worden, dan willen wij daarmee niet zeggen dat de ziel verkeerd is of altijd slecht, maar dat hij zich niet onderwerpt, dat hij de toon aangeeft. De goddelijke orde is altijd een wet van goddelijke volheid. (zie Aanhangsel). Tegelijkertijd zouden wij er in het bijzonder op willen wijzen dat de ziel een dienaar is die een zware verantwoording draagt. Ja, het menselijk ego, als bewust en rationeel leven van het eigen ‘ik’, moet zich voor God verantwoorden over het zich al of niet onderwerpen aan Hem, of het zijn eigen leven afgelegd heeft of zichzelf verhoogd heeft, zichzelf te veel heeft laten gelden. Daarom was Gods uitspraak in Ezech 18:4: ‘De ziel die zondigt, die zal sterven’, en die uitspraak geldt ook nu. Helemaal afgedacht van een nieuwe geest door de wedergeboorte, bestaat er een verantwoordelijkheid ten opzichte van Gods Woord.
In dit verband moeten bepaalde dingen duidelijk of zo duidelijk mogelijk worden gemaakt. Terwijl misschien een niet-wedergeboren mens de geopenbaarde wil van God niet kan doen, omdat alleen de Heilige Geest hem daartoe in staat kan stellen, toch richt die geopenbaarde wil een oproep tot en stelt hij een eis aan die mens. Misschien gaat dit niet verder dan dat hij komt tot een vraag om gewilligheid en ook om de mogelijkheid, die wil te doen. Maar altijd wanneer het Woord van God tot ons komt, rust die verplichting op ons, als zedelijk verantwoordelijke schepsels.
En nu willen wij tegen Gods kinderen nog zeggen dat er niet zoiets bestaat als een buitengewone geestelijke openbaring, die het Woord van God ter zijde zou stellen of er bovenuit gaat. Als God iets zegt in de bijbel dan blijft dat staan en wij zullen erdoor staande blijven of ten val komen. Door de verlichting van onze geest kunnen wij tot een veel dieper inzicht in de betekenis van de bijbel komen en Gods gedachten en plannen die er achter liggen leren zien. Maar dat heft de praktische verplichtingen die het Woord van God met zich meebrengt niet op, als wij tenminste leven in het tijdperk waarop zij van toepassing zijn. Wij hebben bepaalde christenen ontmoet die zich schuldig maakten aan een schandelijke overtreding van de meest voor de hand liggende verplichtingen op het gebied van de eerlijkheid, rechtvaardigheid, goede trouw, betrouwbaarheid en ootmoed, terwijl zij beweerden dat zij naar de geest handelden met betrekking tot de wil van God.
Soms komt een listige, verstandelijke uitvlucht aan het licht door een poging om een weg, die tegen de wil van God ingaat, te rechtvaardigen met: ‘Ja, maar de duivel kan zich ook op de bijbel beroepen’. Het is niet te geloven, en als wij het niet tegengekomen waren, zouden wij het te ongelofelijk vinden om het zelfs maar te noemen; maar het houdt verband met ons onderwerp. Hebt u zich wel eens afgevraagd of satan dikwijls probeert iemand die niet wedergeboren is van Christus af te trekken met een bijbeltekst? Hebt u dat ooit gehoord?
Dat moet dan wel de grootste uitzondering zijn. Nee, juist tegenover hen die echt Gods kinderen zijn gebruikt hij het Woord van God. Waarom? Hij heeft iets op het oog wat veel dieper ingrijpt. Laten wij eens proberen er achter te komen, door Christus als voorbeeld te nemen.
Toen satan Hem verzocht antwoordde de Heer hem met: ‘Er staat geschreven’.
Eigenlijk zei satan toen bij zichzelf: ‘O, is dat uw uitgangspunt? Goed, dan ga ik daar ook van uit: ‘Er staat geschreven, aan zijn engelen zal hij opdracht geven aangaande u’, enz. Hij probeerde direct Christus met zijn eigen wapens te verslaan. Waar was zijn aanval in werkelijkheid op gericht? De Heer Jezus nam heel beslist en weloverwogen het standpunt in dat Hij niets voor zichzelf wilde hebben en ook niets ten eigen behoeve doen, maar dat Hij alles in zijn leven altijd zou betrekken op zijn Vader en daarom ook altijd zou wachten op de toestemming van zijn Vader; ja, alle dingen helemaal voor God en alleen voor God, alle eigenbelang, alle bevrediging van de ziel had Hij volkomen opzij gezet. Het enige wat Hem van die volkomen overgave aan God zou kunnen afbrengen zou zijn dat een bepaalde handeling of een bepaalde weg Hem aanbevolen werd door het Woord van God zelf. Het had geen zin om tegen de Zoon van God, de laatste Adam, te zeggen: ‘God heeft zeker wel gezegd ...?’ (St. Vert.: ‘Is het ook dat God gezegd heeft ...?). Maar te zeggen ‘God heeft gezegd’, is veel verraderlijker. Het punt van satans aanvallen is altijd de geest (die één is met God) of de ziel (die op zichzelf gericht is). Als satan de bijbel aanhaalt, doet hij dat om onze innerlijke eenheid met God te verbreken. Maar het Woord van God zelf doet dat nooit en niemand zou ooit een weg, die tegen het klare Woord van God ingaat, verdedigen met ‘de duivel beroept zich ook op de bijbel’, of daar zelfs ook maar aan denken, als hij niet vastbesloten was die verkeerde weg te gaan. Onze ziel wil zich altijd verdedigen en zich er uit redden! Maar, om te worden bevrijd van het bedrog van ons eigen hart is het nodig ons zo aan God te onderwerpen dat Hij ons kan laten zien welke val er voor ons wordt opgezet. Hiermee hebben wij de kern geraakt van de vraag, welke plaats de ziel heeft. Er moeten met de ziel twee dingen gebeuren. In de eerste plaats moet hij in de dood van Christus de genadeslag ontvangen hebben, zodat zijn eigen kracht gebroken is en hij niet langer zelf de teugels in handen heeft. Zoals God Jakob op het heupgewricht sloeg, zodat het ontwricht werd en hij voortaan zijn hele leven mank ging, zo moet het ook voorgoed tot onze ziel doordringen dat hij niets kan en niets mag. God heeft aan het kruis zijn kracht gebroken. Daarna moet hij als instrument ‘gewonnen’, beheerst en door de geest geleid worden, om de hogere wegen van God te leren gaan, die anders zijn dan de onze. Er wordt in de bijbel dikwijls over de ziel gesproken als over iets waarover wij gezag moeten krijgen en dat ook uitoefenen. Bijvoorbeeld:
‘Bezit uw zielen in uw lijdzaamheid’ (St. Vert.), of ‘Door uw volharding zult gij uw leven (=ziel) verkrijgen (=winnen)’ (Lukas 21:19, NBG Vert.).
‘Nu gij uw zielen door gehoorzaamheid aan de waarheid gereinigd hebt’ (1 Petr. 1:22).
'Het einddoel des geloofs, dat is de zaligheid der zielen’ (1 Petr. 1:9).
Wij moeten voorzichtig zijn om, terwijl wij erkennen dat de ziel misleid is, gevangen, verduisterd en vergiftigd door eigenbelang, hem niet te beschouwen als iets wat in dit leven onderdrukt en vernietigd moet worden. Dat zou ascese zijn, een vorm van boeddhisme. Een dergelijke gedragslijn loopt er meestal op uit dat het zieleleven zich sterk in een andere vorm zal gaan uiten; misschien in het occultisme. Onze hele menselijke natuur bevindt zich in onze ziel, en als de natuur in de ene richting wordt onderdrukt, wreekt zij zich in een andere richting. Dit is de grote moeilijkheid van heel veel mensen, als zij het maar wisten. Er is verschil tussen een leven dat onderdrukt wordt en een leven dat dienen wil. Onderwerping en bereidheid tot dienen, zoals wij die aantreffen in het leven van Christus ten opzichte van zijn Vader, brachten geen onderdrukking of vernietiging van de ziel met zich mee, maar rust en vreugde. Slavernij in de ergste zin van het woord is het deel van hen die door hun eigen ziel worden beheerst. Wij moeten onze opvattingen betreffende dienst herzien, want de gedachte dat dienst gelijk staat met slavernij wint steeds meer veld; terwijl het in werkelijkheid iets van God is. Geestelijk leven is geen leven van onderdrukking. Dat is negatief. Geestelijk leven is positief; het is een nieuw, een ŕnder leven, niet het oude leven dat probeert zichzelf de baas te worden. De ziel moet, onder de hoede van de geest, de nieuwe en hogere wijsheid leren. Of wij het kunnen aanvaarden of niet, het is een feit dat, als wij Gods weg helemaal willen gaan, tot onze verbijstering de kracht en het vermogen van onze ziel om de dingen te weten, te begrijpen, aan te voelen en om te handelen, te enen male te kort zullen schieten, en wij machteloos zullen staan. Dan zal alleen een nieuw, een ander, een goddelijk inzicht, een goddelijke drang en een goddelijke kracht ons verder kunnen helpen. Op zulke ogenblikken zullen wij tegen onze ziel moeten zeggen: ‘Mijn ziel, keer u stil tot God’ (Ps. 62:6); en ‘Mijn ziel...hoop op God’ (Ps. 42:6); en ‘Mijn ziel volg met mij de Heer’. Maar wat een vreugde en wat een kracht is daar, wanneer de ziel zich aan de geest gewonnen heeft willen geven en de hogere wijsheid en heerlijkheid daardoor zijn deel wordt. Dan zeggen wij met Maria: ‘Mijn ziel maakt groot de Heer en mijn geest heeft zich verblijd over God mijn Heiland’ (Luk. 1:46). Let u eens op de tijden van het werkwoord in dit vers: De geest heeft zich verblijd (voltooide tijd), de ziel maakt groot (tegenw. tijd).
Om tot volle vreugde te komen is de ziel onmisbaar en hij moet door de duisternis van het sterven aan zijn eigen kracht heengaan, om de hogere en diepere werkelijkheid te leren kennen, waarvoor de geest in eerste instantie het orgaan is en de vermogens heeft. Nee, u moet uw ziel niet onderdrukken en hem ook niet verachten; u moet sterk zijn in de geest, zodat uw ziel gewonnen en gered kan worden en dienstbaar zijn aan uw grootste vreugde. De Heer Jezus wil dat wij rust zullen vinden voor onze ziel, en dit kan, zegt Hij, als wij zijn juk op ons nemen - het symbool van verbondenheid en dienst. De ziel heeft - net als sommige mensen - de grootste waarde wanneer hij dient, niet wanneer hij heerst. Hij wil het laatste doen, maar hij is blind voor de beperkingen die God hem heeft opgelegd. Hij denkt dat hij het kan, maar God zegt: hij ‘kan niet’. Op de juiste plaats echter, waar het eigenbelang gekruisigd is met Christus, daar kan hij een zeer bruikbaar dienaar zijn.
T. Austin-Sparks wilde dat wat om niet werd ontvangen ook om niet wordt gegeven, zodat zijn boeken en artikelen geen copyrights kennen - toen noch nu. Het gebruik van deze artikelen slaat u dus vrij, maar als u iets van deze site doorgeeft aan anderen vragen we u wel dit net zo te doen, d.w.z. zonder aanpassingen, kosten of copyrights.