door T. Austin-Sparks
Hoofdstuk 2 - De Mens, Nu een Ander Wezen dan God Geschapen Heeft
Deze titel geeft u misschien een schok, maar het is goed ons direct te realiseren dat wij spreken over een zeer ernstige zaak. Het is niet alleen maar zo dat de mens op een bepaald punt een fout heeft gemaakt, een verkeerde weg ingeslagen is, een overtreder, een zondaar werd, of zelfs een zondig schepsel. Dit is allemaal waar, maar het is niet de hele waarheid. De mens is niet slechts op de verkeerde weg, zodat hij terug moet worden gebracht op de goede. Ook is hij niet het slachtoffer van een slechte stemming, of een voortvluchtige die de wet ontlopen wil, die zich moet uitleven en vervreemd is van zijn betere eigen ik. Om de mens terug te brengen tot God en tot de roeping waarmee God hem geroepen had, moet er meer gebeuren dan het omschakelen van zijn belangstelling en zijn energie, die nu op zichzelf, de zonde en de wereld gericht zijn, zodat ze gericht zullen worden op God, het goede en de hemel. Toen Christus over de verloren zoon sprak, zei Hij: ‘Hij kwam tot zichzelf’. Daarmee bedoelde Hij niet dat hem iets te binnen schoot en hij daarop een andere weg insloeg. Er is in de bijbel een grote hoeveelheid bewijsmateriaal om aan te tonen dat de verlossing veel ingrijpender is.
Hier ligt het zwakke punt van zoveel werk in evangelische kringen, ja, zelfs van conferenties. Overgave, toewijding, ‘alles loslaten’ zijn termen die gebruikt worden alsof ze veel meer betekenen dan alleen maar een eerste stap, alleen maar een andere houding. GOD WIL NIET DAT DE ‘OUDE MENS’ AAN HEM GEWIJD WORDT EN DAT LEERT DE BIJBEL DAN OOK NIET. De ‘oude mens’ moet gekruisigd worden. Maar al te vaak worden jonge mensen aangespoord hun talenten, hun krachten, hun vermogens, hun enthousiasme aan God wijden. Maar op de duur ontdekken zij een wanhopig tekort, een mislukking en het beste bewijs daarvan zijn juist de vele conferenties. Zij nemen steeds in aantal toe en jaar op jaar komen in alle delen van de wereld honderdduizenden teleurgestelde christenen bij elkaar om het antwoord te zoeken op het probleem van een leven van nederlaag, of van onvruchtbare dienst. Wie dit van nabij heeft gezien, kan niet blij zijn met de zalen vol mensen, alsof die een groot succes betekenden. Integendeel, ze betekenen een grote hartverscheurende tragiek. Wanneer de boodschap die er gewoonlijk gebracht wordt een aanwijzing is voor het doel dat men zich met deze conferenties stelt, dan bestaat er geen twijfel aan wat wij zojuist gezegd hebben. (Voetnoot: Natuurlijk weten wij dat er ook een andere kant is aan het houden van christelijke conferenties en wel die van het hebben van blijde gemeenschap. Maar wij denken aan het oorspronkelijke doel dat men zich stelde en dat nog dikwijls wordt gepropageerd).
Dit is echter de negatieve kant van de zaak en wij moeten komen tot de positieve kant. God vraagt ons niet om alleen maar van houding te veranderen, onze belangstelling te wijzigen, een andere richting in te slaan, of onze toewijding te verlevendigen. Niets minder dan een werkelijke verandering van ons wezen kan de problemen oplossen en de nood lenigen. Als wij onze natuurlijke vermogens, meegekregen of aangeleerd, of onze krachten gebruiken in de dienst van God, die maken tot de grondslag van ons werk voor Hem, dan brengt dat de werker en het werk in een geheel verkeerde positie. Vroeg of laat loopt dit uit op een of ander compromis, met alle catastrofale gevolgen daarvan.
Voor wij terug kunnen gaan naar het begin om te zien wat er met de mens was gebeurd, moeten wij één ding in gedachten houden. Het is altijd belangrijk om zaken die met de goddelijke waarheid verband houden niet als op zichzelf staand te behandelen, maar zo dat wij de volle draagwijdte en het onderlinge verband steeds in het oog houden. De waarheid is één geheel. Wanneer het over de waarheid gaat, wordt er in de bijbel geen meervoudsvorm: ‘waarheden’ gebruikt, maar DE waarheid heeft verschillende ‘aspecten’, waarvan geen enkel op zichzelf kan staan. Het is belangrijk om er goed op te letten, wat het begin, de aanleiding en het uiteindelijke resultaat was van elk stadium in de openbaring van de waarheid.
Dan moeten wij ook beslist in gedachten houden dat de waarheid in de bijbel geleidelijk toeneemt. In het begin worden de dingen niet volledig en niet nauwkeurig meegedeeld, er moeten dan gevolgtrekkingen gemaakt worden. Pas wanneer wij dichter bij het einde van de bijbelse openbaring komen, treffen wij vollediger verklaringen aan en in het licht van die verklaringen moeten wij al het voorgaande bekijken. Neem bijvoorbeeld het leerstuk van de goddelijke Drieëenheid. Pas als Christus gekomen is wordt dit feit ten volle geopenbaard zoals in Johannes 14-16; en het werd niet eerder een werkelijkheidservaring, dan bij de uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag. Zo is het ook met wat wij nu behandelen. Dat de menselijke natuur uit deze drie bestaat: geest, ziel en lichaam, wordt pas later in het Nieuwe Testament uitdrukkelijk meegedeeld. Maar er wordt al veel eerder voldoende over gezegd, om het er uit te kunnen afleiden. Waarom de uitdrukkelijke mededeling pas zoveel later komt, dat is nu juist een onderdeel van wat wij bespreken, want het betekent dat het pas mogelijk is geworden voor de mens om de dingen van God enigermate te leren kennen en ook werkelijk te beleven, als de Heilige Geest in hem woont, met alles wat dat inhoudt. Daarom heeft het ook helemaal geen zin om van de bijbel een studieboek te maken, om daaruit bepaalde onderwerpen te bestuderen. Nu wij de openbaring van het Nieuwe Testament die zoveel vollediger is, voor ons hebben, kunnen wij terugwerken naar het begin.
De mens, zoals hij geschapen is
Wanneer wij met verlichte ogen de Mens, Christus Jezus zien, en wanneer wij zien wat een kind van God werkelijk is, zoals hij in het Nieuwe Testament beschreven wordt, dan zien wij twee dingen; ten eerste, wat Gods mens is vanaf het begin, en welke fundamentele verandering er heeft plaatsgehad in iemand als hij opnieuw geboren is. Wat zijn wezen betreft zullen wij zien dat hij geest, ziel en lichaam was en is. Maar hiermee geven wij eigenlijk alleen maar de ene kant weer: namelijk de delen waaruit hij bestaat. De andere kant is die van de orde en de functie van zijn wezen. Toen de orde werd verstoord, had dat fatale gevolgen, voortaan functioneerde de mens geheel anders en werd hij anders dan God had bedoeld. Wij hebben al even genoemd wat de functie van de menselijke geest is, maar daar moet meer over gezegd worden.
De functie van de menselijke geest
God is geest’ (Joh. 4:24), dat feit beheerst alles. Daar vloeien bepaalde dingen uit voort. ‘Want wij zijn ook van zijn geslacht’ (Hand. 17:28). Hij is ‘de Vader der geesten’ (Hebr. 12:9).
Het is een vaste wet dat ‘wat uit het vlees geboren is, vlees is en wat uit de Geest geboren is, geest is’ (Joh. 3:6). De mens is dan ook alleen in zijn geest van Gods geslacht. Vaderschap veronderstelt nageslacht, er is geen vaderschap zonder nakomelingen. De vaste wet van de voortplanting eist een geestelijke oorsprong voor geestelijke nakomelingen. En als Vader - niet als Schepper - is God alleen de Vader van onze geest.
God is geen ziel. Dit zullen wij duidelijker zien wanneer wij de functie van de ziel bespreken. Daarom is God ook niet de Vader van onze ziel. God is geen lichaam, daarom is ons lichaam ook niet uit God geboren, maar door Hem geschapen. Het Woord van God zegt duidelijk en nadrukkelijk dat alleen de geest, de geest kan kennen (1 Kor. 2:9-11). Daarom kenden de discipelen van Christus Hem niet echt, totdat er iets in hen was gebeurd en de Heilige Geest één was geworden met hun geest. Zo gaat het altijd.
Alleen de geest kan geest aanbidden (Joh. 4:23,24; Fil. 3:3). In deze verzen uit Johannes geven de woorden ‘waarachtig’ en ‘waarheid’ een duidelijk verschil aan. Als de ziel, zoals de psychologen terecht leren, de zetel is van het verstand, de wil en het gevoel, dan ontbrak het bij de aanbidding van de Joden en de Samaritanen daar zeker niet aan. Zou het allemaal juist zijn om te zeggen dat het zo mechanisch en zonder betekenis was dat een dier nog meer begrip en gevoel er in zou leggen? Maar met al ons gevoel en al ons verstand en onze hele wil is het nog iets anders dan wat Christus bedoelde met ‘waarachtige’ aanbidding, want ziel is nog altijd ziel en geest blijft geest! Alleen geest kan geest dienen (Rom. 1:9; 7:6; 12:11). Alleen geest kan openbaring ontvangen van God, die geest is (Openb. 1:10; 1 Kor. 2:10). Hier komen wij later op terug. Het moet ons duidelijk voor ogen staan dat God besloten had om alles wat Hij met de mens deed, te doen door middel van de menselijke geest, die naar zijn eigen beeld geschapen was en zo zijn volle voornemen met de mens uit te voeren. Maar dan moest die geest in levend contact met Hem blijven en nooit de wetten van die eenheid met God op eigen gezag overtreden, door te rade te gaan met de ziel - het verstand, het gevoel of de wil.
Dit raakt de kern van de verzoekingen die de Heer Jezus doormaakte, en ook van de verzoeking van Adam. Toen dit gebeurde met Adam, kwam de dood binnen en de dood is volgens de bijbel de verbreking van de eenheid van de menselijke geest met God. Dit betekent niet dat de mens daarna geen geest meer had, maar dat de ziel het overwicht dat de geest moest hebben, aan zich getrokken had. (Dit wordt bewezen door alles wat het Nieuwe Testament leert over de geestelijke mens - 1Kor 2:11-16 is daar een voorbeeld van.
Wat was de aard van Adams verzoeking?
Laten we kort kijken naar de kern van de verzoeking. In de geest was de mens verbonden met God en daarom bezat hij alles in afhankelijkheid van God. Zijn kennis en zijn macht zouden geestelijke kennis en geestelijke macht zijn. Daarom moest de absolute heerschappij over zijn leven blijven berusten bij God, die zijn hoofd was. Zijn geestelijke verhouding tot God, door de geest die God hem gegeven had en die volmaakt functioneerde, maakte dat mogelijk.
Nu was de verzoeking: onafhankelijk te zijn, alles zèlf te bezitten. Dit was mogelijk, zo werd hem voorgespiegeld. Dan zou hij zelf kunnen beslissen, zelf in bezit kunnen nemen, zichzelf kunnen redden, kortom niemand anders nodig hebben. Nu had het geen zin om met dit doel voor ogen de menselijke geest te benaderen, want dan zou hij de zaak eerst aan God voorleggen. Daarom moest zijn zelfbewustzijn, zijn verstand, zijn gevoel en zijn wil benaderd worden.
En in plaats van God te raadplegen in de geest, handelde de mens onafhankelijk van God. De resultaten waren zo erg, dat men het zich nauwelijks erger kan voorstellen. In de eerste plaats werd God opzij gezet als Heer en Hoofd van de mens en satan kreeg die plaats, als iemand naar wie men meer luisteren moet. Dit was wat satan het liefst wilde: de god van deze wereld zijn.
Bovendien was de geest van de mens dermate geweld aangedaan dat hij niet langer de schakel kon zijn tussen de mens en God. De gemeenschap met God, die altijd geestelijk is, was vernietigd en de geest werd onderworpen aan de overheersing van de menselijke ziel. Wat zijn houding tot God betrof was de mens gestorven. ‘Dood door overtredingen en zonden’ (Efez. 2:1). Zo kwam het dat de ziel de boventoon ging voeren.
En alsof dat nog niet erg genoeg was pleegde de mens geestelijk overspel.
Zijn geest, die als een bruid aan God verbonden had moeten blijven, gebruikte hij om satanische elementen toe te laten. Vanaf de zondeval zijn deze elementen zo zeer met de menselijke ziel verweven, dat God ze in de onwedergeboren mens als één ziet met die ziel. Dat is de betekenis van ‘vleselijk’ in het Nieuwe Testament. Zo zien wij dus dat de mens een heel ander wezen geworden is dan wat God oorspronkelijk wilde. Het grote verschil is dat hij zich nu laat leiden door de ziel en niet langer door de geest. Er is niet veel inzicht voor nodig om te weten dat deze schepping nu geheel door de menselijke ziel wordt beheerst. Het is een psychologisch systeem waardoor deze wereld geregeerd wordt. Alles wordt gebaseerd op begeerte, emotie, verstand, beredenering, wil, keus, vastberadenheid. Wat is er een ruimte voor de verschillende activiteiten van de ziel! Daar is vrees, smart, medelijden, nieuwsgierigheid, hoogmoed, vermaak, bewondering, schaamte, verwondering, liefde, spijt, wroeging, opwinding, enz.; maar ook verbeeldingskracht, schroom, fantasie, twijfel, in zichzelf gekeerdheid, bijgeloof, argumentatie, allerlei onderzoekingen, enz.; of een verlangen naar bezit, naar kennis, naar macht, invloed, positie, naar eer van mensen, naar vrijheid, enz.; en dan is er ook nog op weer een ander gebied, vastberadenheid, betrouwbaarheid, moed, onafhankelijkheid, volharding, impulsiviteit, grilligheid, onzekerheid, koppigheid, enz.
Deze dingen zijn niet allemaal verkeerd, maar het zijn wel allemaal uitingen van de ziel en daardoor zien wij dat wij leven in een wereld die bijna geheel een wereld van de ziel is. Maar wij willen niet blijven stilstaan bij de wereld. Denkt u zich eens in wat een grote plaats deze dingen hebben in het leven van de christenen en in hun dienst aan God, vanaf de eerste stap die zij gedaan hebben in antwoord op het evangelie en gedurende hun hele ‘loopbaan’ als christen. En nu hopen wij, dat u de moed hebt om ons te blijven volgen, wanneer wij stellen dat het mogelijk is, dit alles: al het menselijke verstand, zijn gevoel en zijn wil - te gebruiken voor zijn eigen behoud of voor dat van anderen en er toch niets mee te bereiken, omdat het geen enkele waarde heeft.
Massa’s mensen beschouwen zichzelf, en anderen beschouwen hen als christenen, omdat ze de een of andere beslissing hebben genomen of een stap hebben gedaan, onder de invloed van een redenering - er werd een beroep gedaan op hun gedachten of hun gevoel. Zo hebben grote zendingsbijeenkomsten met hun bijzondere sfeer, hun verhalen en de aandrang die er uitgeoefend werd, velen gesuggereerd dat God hen tot zijn dienst geroepen had. Maar in veel gevallen is na verloop van tijd gebleken dat dit niet uit de geest geboren was, maar uit de kracht van de menselijke ziel. Wij zeggen niet dat God bij zulke gelegenheden nooit spreekt, of zijn Woord gebruikt, maar wij moeten deze verdrietige feiten vaststellen en deze bedrieglijke gang van zaken corrigeren.
De menselijke ziel is een gecompliceerd en gevaarlijk iets, en is tot heel vreemde dingen in staat. Hij kan ons volkomen misleiden en ons op een dwaalspoor brengen zoals wij zullen zien. De mens is een gespleten, gederangeerd schepsel, hij is uit de rails gelopen. Wij moeten in het oog houden dat de schepping en de mens zelf daarom opzettelijk aan de vruchteloosheid onderworpen zijn. De schepping kan haar oorspronkelijke bestemming niet bereiken, zij kan de volle vrucht niet dragen. Voor de niet-wedergeboren mens is het leven inderdaad een paskwil, het is zinloos, want het doel waarvoor hij geschapen is kan hij nooit bereiken. Dit is Gods antwoord op zijn greep naar de onafhankelijkheid (Rom. 8:19-23).
Nu komen er bepaalde vragen naar voren. De eerste is: wanneer is Adam gevallen? Een andere vraag betreft de z.g. scheppingsformule. Een derde vraag gaat over de plaats die de ziel in moet nemen. En een vierde vraag heeft betrekking op de moderne psychologie. Laten wij eens zien of wij deze vier vragen kunnen beantwoorden.
De proeftijd van Adam
Het is belangrijk om te zien dat Adam toen hij geschapen werd, wel zondeloos en onschuldig was, maar hij was nog niet voltooid, God was nog niet klaar met hem. Er moest nog iets met hem gebeuren, wilde hij het volle doel bereiken dat God met hem had. Het contact met God, dat hij had in zijn geest, hield een mogelijkheid in tot eenheid met God, maar het was nog niet een absolute, volmaakte eenheid. Daarom moest hij God gehoorzamen langs de weg van bevelen en opdrachten - meer in de positie van een knecht dan van een zoon; wij kunnen ook het nieuwtestamentische onderscheid gebruiken tussen ‘kind’ en ‘zoon’ en het verschil vergelijken met dat van een pasgeboren kind en een volwassen zoon. Wat voor Adam de overgang zou zijn geweest van kind tot zoon, van de uiterlijke tot de innerlijke leiding van de Heilige Geest, van het onvoltooide tot de voltooiing, dat was het eeuwige leven door gehoorzaamheid uit geloof. Op dit punt komt de betekenis van de boom des levens naar voren. Die boom was een beeld van God, die zich in Christus openbaart als het enige leven waardoor de mens zijn bestemming bereiken kan: hij moest deel krijgen aan het goddelijk leven en aan de goddelijke natuur. Door zijn ongeloof en ongehoorzaamheid, heeft Adam het niet tot het eeuwige leven gebracht; daarom is dat eeuwige leven bewaard voor hen die in de Heer Jezus Christus geloven, die daardoor in Christus zijn zoals Christus in hen is. ‘Christus in u, de hoop der heerlijkheid’ (Kol. 1:27). In het eeuwige leven ligt het geheim opgesloten van Gods eeuwige voornemen in en door de mens.
Wij moeten er wel van doordrongen zijn dat het eeuwige leven een geschenk is.
Er zijn namelijk twee opvattingen over de wedergeboorte. De ene is dat geestelijk leven een innerlijke herleving is, veroorzaakt door mystieke machten die rondom de ziel zweven en haar uit een verdoving wekken, zoals de lentezon het slapende zaad wekt. Hierdoor komen reeds aanwezige doch sluimerende krachten tot activiteit - wat wij reeds bezitten wordt opgeheven tot een hoger plan en tot nu toe onbereikte, levenloze gebieden in ons worden als door een golfstroom overspoeld. Zo worden vermogens vrijgemaakt waarvan wij ons dan innerlijk bewust worden en waardoor wij uiterlijk God en onze medemens kunnen gaan dienen. Dit is een mooie leugen, een verdraaiing van de waarheid.
De andere, ware opvatting is dat de wedergeboorte het ontvangen is van een geheel nieuw, een geheel ander leven. Het moet van boven worden verwekt door een daad van goddelijke bevruchting - een geheel nieuwe en oorspronkelijke schenking van iets dat nog niet eerder aanwezig is geweest in ons menselijk leven en dat een volkomen ander leven blijft, dat van nature niet in ons is.
Het is een unieke, miraculeuze geboorte - zoals de geboorte van Christus was.
Zoals elke dwaling een element van waarheid in zich draagt, dat dient als een klauw waarmee de dwaling tracht zich vast te grijpen, zo is het ook met de verkeerde opvatting die wij zojuist beschreven hebben. De fout schuilt in het niet onderscheiden van drie dingen: de ziel, de geest, en eeuwig leven. Het eeuwige leven wekt de geest uit de dood en geeft de ziel nieuwe kracht. Maar noch de ziel noch de geest heeft enige waarde voor God - om de bestemming te bereiken die God voor de mens heeft - zonder dat geheel àndere, eeuwige leven. Dit leven is God zelf in Christus, door de Heilige Geest. De Heilige Geest is ‘de Geest des levens’ (Rom. 8:2) en het goddelijke leven, zelfs wanneer het aan een gelovige gegeven wordt om in hem te wonen, blijft toch het unieke eigendom van de goddelijke Persoon, van de Heilige Geest. ‘God heeft ons eeuwig leven gegeven, en dit leven is in zijn Zoon’ (1 Joh. 5:11). De aanwezigheid van die goddelijke Persoon in een gelovige en in de gemeente maakt zich kenbaar door leven. Adam werd opzettelijk verdreven van de boom des levens, opdat hij zich ook dat leven niet zou toeëigenen, buiten God om. De symboliek is duidelijk. Dit leven is zo totaal anders dan het menselijk leven - het is goddelijk - dat wij het alleen in God kunnen ontvangen, door één te zijn met Hem in de geest.
Dit alles vinden wij terug in het Nieuwe Testament in het leven van Christus, in zijn verzoeking, zijn dood en opstanding en ook in de wedergeboorte en in het leven van de gelovigen.
De onschuld van Adam was eigenlijk alleen maar negatief. Dat kan daarom ook het geval zijn met zijn zondeloosheid. Heiligheid is positief en de onschuld van Adam ging samen met een vermogen tot heiligheid. In het leven van een mens is heiligheid het resultaat van trouw in beproeving. Als de verzoeking hem overkomt is hij misschien onschuldig, maar hij kan alleen echt verzocht worden, als hij het vermogen heeft om te kiezen tussen twee wegen: zijn eigen weg of die van God. Geloof, gehoorzaamheid, trouw aan God, het kwade te weerstaan door zich op God te beroepen betekenen uiteindelijk meer dan onschuld, meer dan alleen maar niet te hebben gezondigd. Het vermogen dat hierbij de leiding heeft en uitmaakt wat wij zullen doen is de geest. De uitkomst is dan ook geestelijke heiligheid, of geestelijke boosheid. Dat wil zeggen: óf een band met God de Heilige Geest, óf met satan en de boze geesten. Zo zien wij wat de uitkomst is van de proeftijd die Adam doormaakte en van de mislukking die volgde.
De scheppingsformule (Genesis 2:7)
Als wij nu Genesis 2 vers 7 lezen, hoe de mens werd gevormd, willen wij u herinneren aan wat wij gezegd hebben over toenemende openbaring. Hier hebben wij een duidelijk voorbeeld van iets wat ons eerst wordt meegedeeld als nog in de kiem, waar dan later meer licht op geworpen wordt. Wij zouden niet willen zeggen dat dit gedeelte een positieve verklaring is, eerder een gevolgtrekking. Latere mededelingen in de bijbel bevestigen die gevolgtrekking. Het zal u opvallen dat wij nu niet spreken over Gen. 1:26. Daar wordt gesproken over het plan dat God met de mens had en niet zozeer over zijn schepping, over de plaats die hij zou innemen, het ambt dat hij zou vervullen, meer dan over zijn wezen. Nu Gen. 2:7.
‘Toen formeerde de Here God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen’. St. Vert.: ‘alzo werd de mens tot een levende ziel’.
Op het eerste gezicht lijkt het alsof deze woorden alles tegenspreken wat wij gezegd hebben en de bewering bevestigen dat de mens tweeledig is. Als wij nu naar 1 Kor. 15:45 gaan, waar Paulus deze woorden letterlijk aanhaalt, zien wij dat hij dat doet om het verschil aan te geven tussen de eerste Adam en de laatste Adam. De eerste werd ‘een levende ziel’, de laatste ‘een levenmakende geest’.
Dit zal ons straks helpen. Maar laten wij eerst eens nagaan in Gen. 2:7 wat er samengevoegd werd. Wij zien daar drie dingen:
1. De materiële bestanddelen: ‘stof uit de aardbodem’.
2. De vormgevende factor: ‘de levensadem’.
3. Het resultaat: ‘de mens werd een levende ziel’.
Het is niet nodig dat wij het eerste punt bespreken; de meeste mensen aanvaarden de materiële zijde van het wezen van de mens. Adam, van ‘adamah’ betekent ‘uit de aarde’ (eigenlijk: ‘rode aarde’). Het tweede punt brengt ons onmiddellijk tot ons eigenlijke onderwerp. Er zijn twee kanten aan:
a. ‘De Here God’: die hier handelt,
b. ‘De levensadem’: waardoor Hij handelt.
Schepping en Emanatie moeten wij niet door elkaar halen. Wanneer het gaat over het lichaam van de mens wordt er niets gezegd dat wijst op een eenheid van natuur tussen het schepsel en de Schepper, maar wanneer wij erover nadenken in welk opzicht de mens het beeld en de gelijkenis van God is, dan gaat het om een hogere natuur, die geschonken wordt en niet geschapen. De werkwijze is anders. De geest van de mens is niet ontstaan uit een scheppingsdaad, maar er is eerder sprake van voortplanting. Met deze levensadem, of adem der levens, want het staat er eigenlijk in het meervoud, wordt niet de ziel van de mens bedoeld, maar zijn geest. Wij zullen later zien, dat dit niet alleen maar het abstracte levengevende element is dat de mens als levend organisme onderscheidt van de dode materie, maar iets dat uit God voortkomt, een orgaan, een vermogen en tevens een functie. Wanneer wij alles in het oog houden wat de bijbel verder leert, komen wij tot de conclusie dat het de Heilige Geest was, de Geest des levens, die de mens de levensadem in zijn neus blies en hem daardoor niet alleen levend maakte, dat wil zeggen het fysiek-psychische leven, het leven van het lichaam en de ziel in hem bracht, maar ook de schakel met God legde, met het oog op het doel dat God met de mens had.
In Zach. 12:1 lezen wij dat de Heer ‘de geest des mensen in diens binnenste formeert’. Het woord ‘formeren’ is het Hebreeuwse woord ‘yatsar’, dat betekent: vormen, gieten, kneden. God vormde het lichaam van de mens van stof uit de aardbodem en Hij vormde ook de geest van de mens binnenin hem. (Daarvoor moest die mens er dus eerst zelf zijn). Hierop hebben de woorden van Hebr. 12:9 betrekking, dat God ‘de Vader der geesten’ is. In dit opzicht zijn wij Gods nageslacht.
Wij moeten bedenken dat de ‘pneuma’ of geest de vermogens van een zelfstandig wezen ontvangen heeft, dat hij een zelfstandig wezen is. Kijkt u maar eens naar de volgende voorbeelden:
‘En Jezus doorzag terstond in zijn geest´ (Mark. 2:8).
‘En Hij, diep zuchtend in zijn geest’ (Mark. 8:12).
‘Mijn geest heeft zich verblijd’ (Luk. 1:47).
‘Te dier ure verheugde zich Jezus in de geest’ (Luk .10:21 St. Vert.).
‘De Vader aanbidden in geest en in waarheid’ (Joh. 4:23).
‘Hij werd verbolgen in de geest’ (Joh. 11:33).
‘Ontroerd in de geest’ (Joh. 13:21).
‘Terwijl Paulus te Athene op hen wachtte werd zijn geest in hem geprikkeld’ (Hand. 17:16).
‘God, die ik met mijn geest dien’ (Rom. 1:9).
‘Wij dienen in nieuwigheid des geestes en niet in de oudheid der letter’ (Rom. 7:6 St. Vert.).
‘des mensen eigen geest, die in hem is’ (1 Kor. 2:11).
‘hoewel lichamelijk niet, maar naar de geest wèl aanwezig’ (1 Kor. 5:3).
‘opdat zijn geest behouden worde in de dag des Heren’ (1 Kor. 5:5).
‘mijn geest bidt wel, maar mijn verstand blijft onvruchtbaar’ (1 Kor. 14:14).
‘Ik zal bidden met mijn geest’ (1 Kor. 14:15).
‘De geesten der profeten zijn aan de profeten onderworpen’ (1 Kor. 14:32).
‘de geesten der rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben’ (Hebr. 12:23).
Er zijn mensen die zeggen dat de geest of pneuma alleen maar het leven van de ziel en het lichaam is, de levengevende factor dus. Wij weten dat de woorden ‘adem’ en ‘wind’ soms gebruikt worden voor hetzelfde oorspronkelijke woord als ‘geest’, maar dat gebeurt ook met het woord voor ‘ziel’. In dat geval wordt het gedaan om de onzichtbare macht, de onzichtbare werking weer te geven die uitgedrukt moet worden. Niemand zal in bovenstaande teksten ‘wind’ of ‘adem’ gebruiken in plaats van het woord ‘geest’; dat zou zowel zinloos als absurd zijn.
De verhouding tussen ziel en lichaam kunnen wij helemaal niet verklaren. De bijbel doet veel duidelijke uitspraken op dit punt, maar geeft er geen enkele verklaring van. De woorden ‘ziel’ en ‘leven’ worden bijvoorbeeld dikwijls afwisselend gebruikt en dan wordt daar telkens van gezegd, dat zij in het bloed zijn. ‘Want de ziel van het vlees is in het bloed ... het bloed ervan is zijn ziel’ (Lev. 17:11,14). De wetenschap heeft ons helemaal niet geholpen om dit te kunnen begrijpen, maar het feit kan niet ontkend worden. Eén ding staat vast - terwijl de eigenschappen, de goede hoedanigheden van het leven zich in het bloed bevinden, zijn zij er na een bepaalde tijd niet meer, hoewel het bloed zelf nog wel aanwezig is. Maar wanneer wij het verschil tussen ziel en geest willen nagaan, dan worden er niet alleen twee duidelijk verschillende woorden gebruikt, maar dan blijkt dat de ziel en de geest gescheiden kunnen worden, zonder dat een van beide ophoudt te bestaan en dat beide een eigen verantwoordelijkheid hebben, eigen vermogens en een eigen bestemming.
Zoals het merg dieper ligt dan de gewrichten, zouden wij kunnen concluderen uit Hebr. 4:12, dat de geest zich dieper in ons innerlijk bevindt dan de ziel.
Zoals het gemakkelijker is beenderen te bereiken door het lichaam, door het vlees heen, dan het merg door de beenderen heen, zo is het ook gemakkelijker de ziel te bereiken door het lichaam, dan de geest door de ziel. Er moet heel wat met de ziel gebeuren, voordat de geest werkelijk bereikt wordt en onder Gods hand kan komen. Met andere woorden via de lichamelijke zintuigen is de ziel gemakkelijk te bereiken, maar de geweldige kracht van de Geest van God is nodig om de geest te bereiken. Het verschil tussen ziel en geest komt alleen dan aan het licht als het Woord van God naar binnen dringt door de kracht en de macht van de Heilige Geest.
Maar nu gaan wij het derde punt bespreken - ‘alzo werd de mens tot een levend wezen’, St. Vert.: ‘een levende ziel’. Eerst was er dus een lichaam uit het stof, toen het geestelijke leven door Gods adem en dan wordt de ziel genoemd.
Wat werd de mens? Een levende ziel. Was dat alles? Als dat alles was vergeten wij dan het lichaam niet? Ja, deze ‘levende ziel’ heeft een lichaam. Is dat alles? Nee! Deze ‘levende ziel’ met een lichaam heeft een geest. Deze woorden ‘een levende ziel’, geven heel goed de functie van de menselijke ziel vóór de zondeval weer: de schakel tussen het stof en de geest: ‘lager dan de engelen’ (die alleen geest zijn), hoger dan het redeloze dier. Wij zeiden al dat 1 Kor. 15:45 ons helpen zou. Zo is het ook, en wel op twee manieren. ‘De eerste mens, Adam, werd een levende ziel’. In het Grieks zijn de laatste vier woorden ‘egeneto EIS psuchen zosan’. Het woord ‘eis’ is interessant; het geeft een plaats aan en houdt in dat het de plaats is waar twee tegengestelde elementen: het lichaam en de geest, elkaar ontmoeten. Wat Paulus er aan toevoegt verduidelijkt of versterkt de conclusie dat de ziel in de eerste Adam de grens is tussen het lichaam en de geest. Ditzelfde vers laat ons ook zien dat in de laatste Adam de geest de doorslaggevende factor is. Zo is de ziel de verbinding tussen het hogere en de lagere natuur en niet slechts het verschil tussen het natuurlijke en het bovennatuurlijke; de ziel is het menselijke ‘ik’, het ego.
Wij willen in dit boek beslist niets zeggen dat de indruk zou wekken dat de ziel verkeerd is of, dat het voor een mens verkeerd zou zijn zijn ziel te hebben, en dat die ziel zou moeten worden vernietigd. Wat wij wel zeggen is dat de ziel van de mens vergiftigd is, dat hij op zichzelf gericht is, dat hij zich verbonden heeft met de machten die tegen God in opstand zijn gekomen. Dit zijn wij ons niet bewust, wij hebben er zelfs geen idee van, totdat er in onze geest een ontwaken heeft plaats gehad. Het is dan ook fout om helemaal of in de eerste plaats in onze ziel te leven. Echt geestelijke mensen merken dat hun eigen ziel hun grootste vijand is, en de menselijke ziel is ook de grootste vijand van God. Als onze geest vernieuwd is en Christus woont in ons en heerst in ons - als wij, met andere woorden, ‘vervuld zijn met de Heilige Geest’ - dan kan de ziel de Heer leren dienen als de dienstmaagd van de geest en een bruikbaar instrument worden.
De mens ontwaakte dus als ‘een levende ziel’. Hij ontving een drievoudig bewustzijn; hij werd zich bewust van de wereld, een zintuiglijk bewustzijn door zijn psychisch-fysieke lichaam; hij werd zich bewust van zichzelf in zijn ziel; en hij werd zich bewust van God door zijn - ja, door wat? Leert de mens God, als een Persoon, een levend Persoon kennen door zijn verstand, zijn gevoel en zijn wil? Het Woord van God zegt van niet en als het gaat om de ervaring van een levende eenheid met God, spreekt de geschiedenis van de mens dit ook tegen. ‘Kunt gij de Almachtige doorgronden?’ (Job 11:7). De wijsbegeerte beweert van wel en is dan ook dodelijk voor het geloof. Wijsbegeerte is een intense ziele-activiteit, vooral in verstandelijk opzicht. Heel veel mensen zijn nooit aan een echte levende ervaring van Christus toegekomen, omdat zij zich in de wijsbegeerte hebben verdiept. Toen God de mens, die Hij gevormd had, de levensadem inblies, was daar iets méér dan lichaam en ziel en dit meerdere was in alle opzichten doorslaggevend, als het ging om het doel dat God door de mens bereiken wilde. De ziel was de plaats waar het lichaam en de geest elkaar ontmoetten. Als de ziel zich overgeeft aan het lichaam is alles verloren, als hij zich overgeeft aan de geest is alles in orde.
En nu de samenvatting. De mens werd een levende ziel en had een geest en een lichaam. Door zichzelf - zijn ‘ik’ - te laten gelden ten behoeve van het lichaam en niet van de geest, werd hij een zondige ziel. Het gaat om wat hij IS, niet om wat er in hem is.
Hij moet van zichzelf worden verlost. Dit gebeurt op twee manieren. De dood van Christus als onze plaatsvervanger is een machtige zaak. De natuurlijke mens moet zich daarin besloten rekenen, zodat eerst door een crisis en daarna door een proces, de kracht van die dood werkzaam wordt in zijn zieleleven en het voor hem vaststaat dat hij met Christus gestorven is. Dan ontdekt hij dat hij niet leven en handelen mag op grond van het leven uit het eigen ‘ik’.
Maar de opstanding van Christus is ook een geweldige kracht in de menselijke geest en wanneer de Heilige Geest die kracht openbaart in het innerlijk van de mens, dan wordt hij een geestelijk in plaats van alleen maar een natuurlijk mens. Zijn positie vanaf dat ogenblik wordt door de apostel Paulus volmaakt weergegeven als hij zegt:
‘Met Christus ben ik (de natuurlijke mens) gekruisigd, en toch leef ik, dat is niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en zich voor mij heeft overgegeven’ (Gal 2:20).
Dit bedoelde Christus toen Hij zei:
‘Indien iemand achter Mij wil komen die verloochene zichzelf en neme dagelijks zijn kruis op en volge Mij’ (Lukas 9:23).
T. Austin-Sparks wilde dat wat om niet werd ontvangen ook om niet wordt gegeven, zodat zijn boeken en artikelen geen copyrights kennen - toen noch nu. Het gebruik van deze artikelen slaat u dus vrij, maar als u iets van deze site doorgeeft aan anderen vragen we u wel dit net zo te doen, d.w.z. zonder aanpassingen, kosten of copyrights.