Austin-Sparks.net

In de Leerschool van Christus

door T. Austin-Sparks

Hoofdstuk 5 - Het Licht des Levens

“En zie, de heerlijkheid van de God van Israël kwam uit oostelijke richting, er was een geluid als een gedruis van vele wateren en de aarde straalde vanwege Zijn heerlijkheid. En de heerlijkheid des Heren ging het huis binnen door de poort die naar het oosten gericht was, en de Geest nam mij op en bracht mij naar de binnenste voorhof, en zie, de heerlijkheid des Heren vervulde het huis” (Ezech. 43:2,4,5).

“Daarop bracht hij mij naar de Noordpoort, naar de voorkant van het huis; ik zag, zie, de heerlijkheid des Heren vervulde het Huis des Heren; en ik viel op mijn aangezicht” (Ezech. 44:4).

“Toen bracht hij mij terug naar de ingang van het huis; zie, er stroomde water onder de drempel van het huis uit, oostwaarts, want de voorzijde van het huis was op het oosten; het water vloeide onder de rechter zijkant van het huis vandaan, ten zuiden van het altaar” (Ezech. 47:1).

“Wederom dan sprak Jezus tot hen en zeide: Ik ben het licht der wereld; wie Mij volgt zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben” (Joh. 8:12).

“Jezus antwoordde en zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien” (Joh. 3:3).

“Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht der wereld” (Joh. 9:5).

“Er waren enige Grieken onder hen, die opgingen om op het feest te aanbidden; dezen dan gingen tot Filippus, die van Bethsaïda in Galilea was, en vroegen hem en zeiden: Heer, wij zouden Jezus wel willen zien. Filippus ging en zeide het aan Andréas; Andréas en Filippus gingen en zeiden het aan Jezus. Maar Jezus antwoordde hun en zeide: De ure is gekomen dat de Zoon des mensen moet verheerlijkt worden. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij op zichzelf; maar indien zij sterft, brengt zij veel vrucht voort” (Joh. 12:20-24).

“Ik ben als een licht in de wereld gekomen, opdat een ieder die in Mij gelooft, niet in de duisternis blijve” (Joh. 12:46).

“Ongelovigen, wier overleggingen de god dezer eeuw met blindheid heeft geslagen, zodat zij het schijnsel niet ontwaren van het evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld Gods is” (2 Kor. 4:4).

“Opdat de God van onze Here Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u geve de geest van wijsheid en van openbaring om Hem recht te kennen: verlichte ogen uws harten, zodat gij weet welke hoop zijn roeping wekt, hoe rijk de heerlijkheid is zijner erfenis bij de heiligen en hoe overweldigend groot zijn kracht is aan ons die geloven, naar de werking van de sterkte zijner macht” (Ef. 1:17-19).

Het licht des levens! Mag ik je voordat we hier nader op ingaan op de man af een simpele vraag stellen? Kun je met de hand op het hart zeggen dat Gods doel je boven alles gaat? Dat je wilt weten wat dat doel is en dat je erbij betrokken wilt zijn? Daar staat of valt alles mee. Het is een praktische zaak. Het maakt je in één klap vrij van alleen maar interesse in waarheden en in het vergroten van je kennis van geestelijke dingen. Als je op dit moment in je eigen hart kijkt – en laten we dat allemaal doen – kun je dan echt zeggen dat er een oprecht en sterk verlangen is om deel te hebben aan dat doel, het grote, eeuwige doel van God? Ben je bereid je met het oog daarop aan de Here toe te wijden en volmondig met Hem overeen te komen dat Hij wat jou betreft niets zal nalaten om je vast te houden in dat eeuwige doel, wat het ook mag kosten? Zijn wij als Gods volk bereid dit onder ogen te zien en op één lijn te komen met Gods doel? Voor sommigen van jullie is dit al een uitgemaakte zaak. Maar het is heel waarschijnlijk dat er ook sommigen zijn die het allemaal niet zo ernstig nemen. Het zijn wel christenen, gelovigen, ze behoren de Here toe, ze zijn behouden, ze stellen hun vertrouwen op Christus, ze zijn al heel lang, misschien al van hun kinderjaren af verbonden geweest met christelijke instellingen en christelijk werk. Tot zulke mensen richt ik deze oproep.

Het woord voornemen wordt in Gods Woord herhaaldelijk gebruikt, bijvoorbeeld in het vers: “… naar het eeuwige voornemen dat Hij in Christus Jezus, onze Here, heeft uitgevoerd” (Ef. 3:11). Is het dat voornemen, dat doel, dat ons levensgroot voor ogen staat? Of staat het ver van ons af, vaag en op de achtergrond? Ik vraag dit zo dringend omdat we iets moeten hebben waar we op kunnen voortbouwen. God moet iets hebben om op voort te bouwen. Als dat er is kunnen we doorgaan. Dan zal dat verdere openbaring aangaande dat doel en de weg daarheen doen volgen. Maar als we niet heel bewust op dat doel gericht zijn, kunnen we wel heel veel daarover horen, maar het zal bij woorden blijven, min of meer op eigen verantwoording.

Gods Voornemen

Er vanuit gaande dat dat verlangen in meer of mindere mate bij ons leeft, gaan we verder met de vraag: Wat is dat voornemen van God? Wat is Gods doel? Dat kunnen we op verschillende manieren formuleren. We kunnen bijvoorbeeld zeggen dat het Gods doel is om straks iets te hebben, een instrument, waarin en waardoor Zijn heerlijkheid uitstraalt naar het heelal. Dat wordt aangeduid met het nieuwe Jeruzalem, “nederdalende uit de hemel, van God, en zij had de heerlijkheid Gods, en haar glans geleek op een zeer kostbaar gesteente, als de kristalheldere diamant” (Op. 21:10,11).

“Zij had de heerlijkheid van God”! Dat is het doel dat God met een volk voor ogen had. Wat de zon is voor deze wereld moest dat volk in geestelijke zin voor Zijn heelal van geestelijke wezens zijn. De volken zullen in het licht daarvan wandelen. De zon is niet nodig en de maan is niet nodig, want er is geen nacht. Dat wil alleen maar zeggen dat God een volk vol licht wil hebben, “het licht van de kennis der heerlijkheid Gods”.

Dat is het doel, en zodra een kind van Hem van boven geboren wordt, begint God daarnaartoe te werken. Want die geboorte, die nieuwe geboorte van boven, betekent dat de duisternis uiteen gedreven wordt en het licht doorbreekt.
Zolang we in de leerschool van Christus zijn, houdt de Heilige Geest zich met dit ene bezig: ons meer en meer binnen te leiden in het licht “van de kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus”, zodat van ons gezegd kan worden dat “het pad der rechtvaardigen is als het glanzende morgenlicht, dat steeds helderder straalt tot de volle dag” (Spr. 4:18). Veel mensen denken – en zijn daarin teleurgesteld – dat dat betekent dat het steeds makkelijker wordt, steeds lichter en vrolijker naarmate we verder komen. Maar zo werkt het niet. Ik zie dat niet in de uiterlijke omstandigheden van de heiligen, waar dan ook en wanneer dan ook. Uiterlijk wordt het pad voor hen niet steeds lichter. Maar als we werkelijk onder de heerschappij van de Heilige Geest leven, kunnen we met de grootste stelligheid zeggen dat het licht wel toeneemt op een innerlijke manier. Het pad wordt steeds lichter en helderder; we zien voortdurend meer. Dat is Gods doel, tot de tijd komt dat er helemaal geen duisternis meer is, en helemaal geen schaduw, en helemaal geen mist. Maar alles is dan licht, volkomen licht. We zien dan niet meer “door een spiegel in raadselen”, maar “van aangezicht tot aangezicht” en we zullen “kennen zoals we zelf gekend zijn”.

Dat is één manier om Gods doel te beschrijven. Interesseert je dat? Ben je daarmee bezig? Dat begint met een crisis en is ook een proces in het geestelijk leven, met als heerlijke climax de opname. Waar ik me nu speciaal op wil richten is het proces.

In Ezechiël lazen we over de heerlijkheid van de Here die in het Huis binnenkwam en het vervulde. En al eerder hebben we gezien dat de Here Jezus dat Huis is. Hij is Gods grote Bethel, van wie de engelen opstijgen en neerdalen, in wie God gevonden wordt, in wie God spreekt, in wie het goddelijk gezag is, het laatste woord. Hij is het Huis, en de heerlijkheid van de Here is in Hem; het licht van God is in Hem.

De Heerlijkheid van de Wolkkolom

Als we terugkijken naar die tabernakel of die tempel van vroeger, waar de heerlijkheid van de wolkkolom en de vuurkolom op rustte, dan zien we dat dat licht, die heerlijkheid die hemel en aarde als een ladder met elkaar verbond, in het Allerheiligste tot uiting kwam. Het Heilige der Heiligen was volledig door gordijnen bedekt, waardoor elk sprankje natuurlijk licht werd buitengesloten. Als je daar binnen zou komen wanneer de Sjechina er niet was, zou het er pikdonker zijn, helemaal zonder licht. Maar kwam je daar wanneer de heerlijkheid erop rustte, dan zou het helemaal verlicht zijn door het goddelijke licht, het hemelse licht, het licht van God.

Die Allerheiligste plaats stelt het innerlijk leven van de Here Jezus voor – Zijn geest, waarin God is, het licht van de hemel, het licht van wat God in Hem is. Zijn geest is de Allerheiligste plaats, in het heilige Huis van God. Dat was de plaats, die Allerheiligste plaats waar het licht van de heerlijkheid was, waarvan God gezegd had dat Hij daar met Zijn volk wilde samenkomen en spreken door hun vertegenwoordiger. “Ik zal dáár met u samenkomen en van het verzoendeksel af, tussen de beide cherubs op de ark der getuigenis, over alles met u spreken…” (Ex. 25:22).

Wat is dat mooi – “met u spreken”! Daarin ligt niets moeilijks, niets beangstigends, niets wat afschrikt. Het is de plaats waar God tot ons spreekt en Zich doet kennen. Dat is het verzoendeksel, de genadetroon. En alles is de Here Jezus. “Hem”, staat er, “heeft God voorgesteld als zoenmiddel” (Rom. 3:25). En in Hem spreekt God tot Zijn volk en met Zijn volk.

Maar de nadruk moet liggen op deze woorden “in Hem”. Want er bestaat geen contact met God, geen spreken met God of van God, ja, geen enkele ontmoeting met God, behalve in Christus. Voor de natuurlijke mens zou het een plaats van dood en vernietiging zijn. Vandaar die vreselijke waarschuwingen voor degenen die daar zonder de voorgeschreven bedekking zouden willen binnengaan. Die symbolische bedekking spreekt ervan dat de natuurlijke mens volledig bedekt was en een ander, een hemelse Mens hem omhuld had met hemelse kleren, de mantel der gerechtigheid. Alleen zo kon hij het wagen die plek binnen te gaan, “opdat hij niet sterft…”

Als je precies wilt weten hoe dat werkt, kijk dan in het Nieuwe Testament naar het verhaal van Saulus van Tarsus op reis naar Damascus. Hij zegt: “Ik zag, o koning, midden op de dag onderweg een licht, schitterender dan de glans der zon … en toen wij allen ter aarde vielen, hoorde ik een stem tot mij spreken …: Saul, Saul, waarom vervolgt gij Mij?” Bedenk dan hoe ze hem overeind hielpen en hem de stad binnenleidden, omdat hij niet kon zien. Door Gods genade was hij maar drie dagen en nachten blind. God gaf Ananias de opdracht die verblinde man te gaan opzoeken en tegen hem te zeggen: “Jezus, die u verschenen is op de weg waarlangs gij gekomen zijt, heeft mij gezonden, opdat gij weer zoudt zien.” Saulus van Tarsus zou anders tot het eind van zijn leven blind geweest zijn.

Dat is het gevolg als een natuurlijk mens de heerlijkheid van God tegenkomt in het aangezicht van Jezus Christus. Het betekent vernietiging. Er is geen plaats voor de natuurlijke mens in de aanwezigheid van dat licht. Het zou zijn dood betekenen. Maar in Johannes 8 wordt gesproken over “het licht des levens”, in tegenstelling tot de duisternis van de dood. In Jezus Christus is de natuurlijke mens volkomen aan de kant gezet. Er is daar voor hem geen plaats.

Geen Plaats voor de Natuurlijke Mens

Dat betekent dat de natuurlijke mens niet in het licht kan komen. Ook kan hij geen deel hebben aan Gods grote doel en in dat Huis komen dat vol is van Zijn heerlijkheid. Dat Huis dat het instrument is waardoor Hij die heerlijkheid aan het heelal bekend zal maken. De natuurlijke mens heeft daar geen toegang.

Als we het hebben over de natuurlijke mens, bedoelen we niet alleen de mens die niet behouden is, die nooit tot de Here Jezus gekomen is. We hebben het dan over de mens die door God als afgedaan beschouwd wordt.

De apostel Paulus moest in deze geest tegen de gelovigen in Korinthe spreken. Zij waren bekeerd, verlost, maar ze waren gecharmeerd van de wijsheid en macht van deze wereld, dus van natuurlijke wijsheid, kennis en de kracht die daarmee gepaard gaat. Ze hadden sterk de neiging om te proberen zich de goddelijke dingen toe te eigenen, ze te analyseren, uit te pluizen en diepgaand te onderzoeken volgens hun natuurlijke wijsheid en verstand, de filosofie en wijsheid van deze wereld. Zo brachten ze de invloed van de natuurlijke mens over op de dingen van God. Dus schreef de apostel hun: “Doch een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is … en hij kan het niet verstaan” (1 Kor. 2:14). Een ongeestelijk mens, dat is niet de mens die niet wedergeboren is, die nooit voor zijn verlossing tot de Here Jezus gekomen is op grond van Zijn verzoeningswerk, maar het is de mens van de ziel, van de psyche, of de natuurlijke mens.

Een van de nieuwste wetenschappen is de psychologie, de zielkunde. En wat is psychologie? Het heeft te maken met de gedachten van de mens. Het is de wetenschap van het menselijk verstand en de gedachten. En dit is wat Paulus precies bedoelt: “De wetenschap van het verstand en de gedachten, de psychologie, aanvaardt niet wat van Gods Geest is; hij kan het niet begrijpen.” Deze mens is heel knap, heel intellectueel, hoog opgeleid, en al zijn natuurlijke capaciteiten zijn in een hoge staat van ontwikkeling. En toch staat deze mens erbuiten als het aankomt op het kennen van de dingen van God. Hij kan het niet begrijpen. Hij staat erbuiten.

Om ook maar een glimpje van de kennis van God te kunnen opvangen, moet er een wonder gebeuren waardoor blinde ogen, die nooit hebben kunnen zien, het gezichtsvermogen krijgen, en waardoor er licht komt als in een flits van openbaring. Dan kan er gezegd worden: “Zalig zijt gij … want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader die in de hemelen is.”

Hiermee wordt een geweldig feit geconstateerd. Elk beetje echt licht in de richting van die uiteindelijke pracht, de openbaring van de heerlijkheid van God in ons en door ons, elk beetje daarvan is in Christus Jezus. En we kunnen dat licht alleen in Hem krijgen op die grond dat de natuurlijke mens volledig is buitengesloten, weggedaan, en een nieuwe mens in het aanzijn is geroepen met nieuwe, geestelijke vermogens. Daarom wordt tegen Nicodemus gezegd, die een van de besten was van de godsdienstige school van zijn dagen en van zijn wereld: “Tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien.” Hij kan het niet zien.

Het komt hierop neer dat wij in Christus moeten zijn om zelfs maar het abc van het goddelijk alfabet te leren. En elk stapje verder is een kwestie van Christus leren, en weten wat het betekent om in Christus te zijn.

Het Licht des Levens

De Crisis

Dat brengt ons bij de vraag: Hoe komen we in Christus, of hoe krijgen we het licht van het leven? Het antwoord kan natuurlijk kort zijn: om licht te hebben moeten we leven hebben. Dit licht is het licht van het leven. Het is een product van het leven. Alle goddelijk licht, elk licht dat werkelijk van God komt, is levend licht. Het is niet theoretisch, het is nooit alleen maar leerstellig, maar het is levend licht. En hoe krijgen we dat?

In het Evangelie van Johannes worden ons twee dingen voor ogen gesteld: Christus in ons en wij in Christus. De Here heeft ons een prachtige illustratie gegeven van wat dat betekent. Dat hebben we gelezen in Johannes 12. Wat wil het zeggen om in Christus te zijn? Wat wil het zeggen Christus in ons te hebben? Wat wil het zeggen in het leven en in het licht te zijn? En wat wil het zeggen het leven en het licht in ons te hebben? Hier zien we het.

Er is leven in die graankorrel, maar het is maar één enkele graankorrel. Nu wil ik het leven dat in die ene graankorrel is in een hele menigte graankorrels brengen, genoeg om de hele aarde te bedekken. Hoe doe ik dat? De Here zegt: Stop hem in de grond. Laat hem in de aarde vallen en sterven. Laat hem maar vallen in de donkere aarde en daardoor bedekt worden. Wat gebeurt er dan? Hij gaat onmiddellijk tot ontbinding over. Hij valt uit elkaar. Hij geeft zijn eigen persoonlijke leven op. Al gauw breekt er een scheut door de aarde heen en de halm komt op. Tenslotte is er een aar, zwaar van de graankorrels. Als ik het leven zou kunnen zien en in deze graankorrels kon kijken, zou ik hetzelfde leven dat in die ene graankorrel was, nu in al die korrels zien. Dan zaai ik die aar. Laten we zeggen dat ik honderd korrels zaai, en het worden er tienduizend. Die zaai ik weer en het worden er honderd keer zo veel. En zo ga ik door tot de aarde vol is. En als ik met een vergrootglas in elk van die miljoenen en miljoenen korrels kon kijken, en leven zou iets zichtbaars zijn, dan zou ik zien dat datzelfde oorspronkelijke leven van die eerste korrel ook het leven is van al die miljoenen korrels. Dat is het antwoord.

Hoe komt dit leven en dit licht nu in ons? De Here Jezus zegt dat er een dood moet plaatsvinden, dood aan wat we in onszelf zijn, dood aan ons eigen leven, dood aan een leven buiten Hem. We moeten met Hem de dood ingaan. En dan, als we in eenheid met Christus begraven zijn, wordt door een daad van Gods Geest Zijn leven in ons overgebracht. En als Hij dan opkomt is dat niet alleen maar als een enkele graankorrel, maar als een veelvoud in ieder van ons. Het is het wonder dat zich elk jaar in de natuur voltrekt. En het is volgens precies hetzelfde principe dat de Here in ons komt.

Je ziet hoe noodzakelijk het voor ons is dat er een einde komt aan een leven los van de Here, en hoe nodig het is om dat eigen leven van ons absoluut op te geven. Dat veroorzaakt echt een crisis. Vroeg of laat moet die crisis er komen. Misschien zeggen sommigen: “Ik heb nooit zo’n crisis gehad. Voor mij was het heel eenvoudig om een christen te worden. Ik ben er in grootgebracht.” Of: “Op een gegeven moment heb ik mijn persoonlijk geloof in de Here Jezus beleden en van toen af aan heb ik de Here toebehoord. Ik ben een christen!” Maar wordt de Here Jezus wel in steeds vollere mate aan je geopenbaard? Ja? Heb je een open hemel? Openbaart God zich in Christus aan jou in steeds grotere verwondering en volheid? Ja? Ik zeg niet dat je niet bij de Here Jezus hoort, maar ik zeg tegen je dat de onveranderlijke basis voor een open hemel een graf is, en een crisis waarbij je aan het eind van je eigen zelfleven komt. Het is de crisis van werkelijk één zijn met Christus in Zijn dood in jouw eigen ervaring. Nu niet de dood voor je zonden, maar Zijn dood alsof jij dat was. Je open hemel hangt daarvan af.

Het is een crisis. Niet bij één of twee, maar bij velen is het zo gegaan. Ze waren wel kinderen van God. Ze kenden Christus, ze waren behouden. Daar hadden ze geen twijfel over. Maar toen kwam er een moment dat de Here, het Licht van het Leven, aan hen liet zien dat Hij niet alleen gestorven was om hun zonden in Zijn lichaam op het hout te dragen, maar dat Hijzelf hen vertegenwoordigde in hun totale natuurlijke leven, om het aan de kant te zetten. Het was de mens die aan het kruis is gegaan, en niet alleen zijn zonden. Die mens ben jij en die mens ben ik.

Er zijn er heel veel geweest die tot die ingrijpende crisis van éénwording met Christus kwamen nadat ze al jaren christen waren. Als man, als vrouw, als lid van het menselijk geslacht, niet alleen als zondaar, maar als natuurlijke mensen. Niet als mensen die niet wedergeboren zijn, maar als mensen die nog helemaal hun natuurlijke leven leven. Velen zijn door die crisis heen gegaan en van die tijd af is alles in hun christenleven veel ruimer geworden dan daarvoor. Van toen af was er een open hemel, een ruimere visie, het licht van het leven in veel rijkere mate.

Hoe komt dat? Gewoon door die crisis waar we allemaal doorheen moeten. Als je nooit door zo’n crisis bent gegaan, vraag de Here dan hoe dat zit. Maar denk erom, als je hierover met de Here onderhandelt, vraag je om moeilijkheden. Want, zoals ik al zei, deze natuurlijke mens sterft maar moeilijk. Hij klemt zich hardnekkig vast. Hij wil niet graag uit de weg geruimd worden. Kijk maar eens naar die graankorrel. Kijk maar eens wat er met hem gebeurt als hij in de grond is gevallen. Denk je dat dat leuk is? Wat gebeurt er? Hij verliest zijn eigen identiteit. Je herkent hem niet meer. Haal hem maar eens uit de grond en bekijk hem eens goed. Is dit dat mooie graankorreltje dat ik in de grond heb gestopt? Wat een lelijk ding is dat geworden! Het heeft z’n hele eigen identiteit verloren, zijn samenhang. Het valt helemaal uit elkaar. Wat afschuwelijk!

Ja, dat is wat de dood doet. Als deze dood van Christus in ons werkt, wordt ons eigen natuurlijke leven afgebroken. Het wordt uit elkaar gehaald en alle schoonheid is weg. We gaan ontdekken dat er uiteindelijk niets dan verderf in ons is. Dat is de waarheid. Als we uit elkaar vallen verliezen we al het mooie dat er misschien was vanuit natuurlijk oogpunt, zoals mensen ons zagen. Het is echt niet leuk om in de aarde te vallen en te sterven. Dat is wat er gebeurt.

“Maar indien zij sterft …” “Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven” (Rom. 6:8). We zullen Zijn leven delen. We nemen een ander leven aan. Er wordt een nieuwe vorm aan gegeven, een nieuw leven. Niet van ons, maar van Hem. Het is een crisis.

Ik dring er bij je op aan hier echt mee naar de Here te gaan. Maar als je dat doet verwacht dan ook dat er gebeurt wat ik heb gezegd. Verwacht dat je uit elkaar zult vallen. Verwacht dat het mooie dat je dacht te hebben, helemaal bedorven zal worden. Verwacht dat je je eigen verdorvenheid zult gaan ontdekken. Een verdorvenheid die erger is dan je ooit gedacht had. Verwacht dat de Here je op een punt zal brengen waar je uitroept: “Wee mij, want ik ga ten onder!” Maar de zegen die volgt zal dan zijn: “O Here, het is maar het beste dat ik dood ga!” En de Here zegt dan: “Dat is nu precies waar Ik op uit ben. Ik kan dat wat verdorven is niet verheerlijken.” “Dit verderfelijke (vergankelijke) moet onverderfelijkheid (onvergankelijkheid) aandoen” (1 Kor. 15:53). Dat onverderfelijke is de kiem van dat goddelijke leven in het zaad dat zijn eigen leven opgeeft. En dat wordt uit Hem in ons overgebracht.

God gaat deze mensheid niet verheerlijken. Hij gaat ons aan Christus’ verheerlijkte lichaam gelijk maken. Dat grijpt nu te ver vooruit. Maar ons punt is dat deze crisis er zal moeten zijn als we tot heerlijkheid willen komen, tot Gods doel.

Het Proces

Dan komt er een proces. De Here Jezus heeft gezegd: “Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf, neme dagelijks zijn kruis op en volge Mij” (Luc. 9:23). Met deze uitspraak had Hij in principe geen ongelijk. Dat het kruis iets is wat je eens voor altijd moet opnemen is waar. Zoals in de crisis, waarbij we zeggen: “Here, ik aanvaard voor eens en altijd wat het kruis betekent!” Maar we zullen ontdekken dat we ons na die allesomvattende crisis dag aan dag aan het kruis moeten houden, en dat het in die verdrukking en dat lijden dat de Here toelaat in ons leven uitgewerkt wordt. Hij heeft je in Zijn soevereiniteit in een moeilijke situatie geplaatst – thuis of in zaken, door een slechte gezondheid of in een moeilijke relatie met iemand. Geliefden, dat is de uitwerking van het kruis in je ervaring, om meer ruimte voor de Here Jezus te maken. Het maakt ruimte voor Zijn geduld, voor de verdraagzaamheid van Christus, voor de liefde van Christus. Het maakt ruimte voor Hem. Dan hoef je niet iedere morgen op je knieën te gaan en te zeggen: “O Here, haal me uit dit huis, uit deze zaak, haal me uit deze moeilijkheden!” Maar je moet zeggen: “Here, als dit vandaag het kruis voor mij betekent, dan neem ik het vandaag op.” Als je de situatie zo tegemoet treedt, zul je merken dat er kracht is, dat er overwinning is, medewerking van de Here. En dan is er vrucht, geen onvruchtbaarheid. In die zin had de Here in principe gelijk door het kruis tot een dagelijkse ervaring te maken. “Wie niet zijn kruis draagt en achter Mij komt, kan Mijn discipel niet zijn” (Luc. 14:27). Mijn discipel – iemand die Mij leert! Dus die moeilijkheid opnemen, wat het ook mag zijn, is nu juist de manier waarop ik Christus leer. Het is het proces van het licht, het licht van het leven, waarbij je steeds meer gaat weten, steeds meer gaat zien en tot volheid komt. Jij en ik kunnen nooit iets zien en weten zonder het kruis. Het kruis moet het terrein zuiveren van het natuurlijke leven. De Here weet wat we zouden doen als Hij elke dag het kruis van ons af zou nemen. Ik vraag me af wat we zouden doen.

Het is misschien niet helemaal goed uitgedrukt als we spreken van ons dagelijks kruis. Het klopt misschien beter als we zeggen dat het kruis dat Hij te dragen kreeg, dagelijks het mijne wordt. Dat is dan misschien wel zo, maar het werkt gewoon op die manier. Als de Here dat wat wij als ons dagelijks kruis ervaren zou wegnemen, zou ons dat geen goed doen. Het zou meteen de weg vrij maken voor het natuurlijke leven dat weer de kop op steekt. Dat zie je als mensen het een beetje gemakkelijker krijgen. Wat doen ze gewichtig! Ze gaan zich voelen alsof ze heel wat zijn. Ze kijken op je neer – jij bent mis, zij hebben gelijk. Trots, arrogantie, het komt allemaal naar boven. En Paulus? Ik kijk tegen Paulus op als tegen een reus, geestelijk. Naast die man zijn wij geestelijk maar kleine poppetjes. En toch, al was hij een geestelijke reus, Paulus beleed nederig dat de Here hem een engel van Satan had gestuurd om hem met vuisten te slaan, een doorn in zijn vlees, zodat hij zich niet zou verheffen. Ja, geestelijke reuzen kunnen zichzelf verheffen als de Here geen voorzorgsmaatregelen neemt. Om de weg voor die grote openbaring vrij en open te houden, zodat die steeds meer kon toenemen, heeft de Here gezegd: “Paulus, Ik moet je die beperking opleggen om je heel klein te houden. Het is de enige manier. Zodra je jezelf zou laten gelden, beperk je het licht en bederf je de openbaring.”

Dit is dus het principe. Het licht van het leven. Het is Zijn leven, dus zegt de apostel: “Te allen tijde het sterven van Jezus in het lichaam omdragende, opdat ook het leven van Jezus zich in ons lichaam openbare” (2 Kor. 4:10).

Het is Zijn leven wat we nodig hebben. En met het leven komt het licht. Het is licht door leven. Er is geen ander echt goddelijk licht. Alleen dat wat voortkomt uit Zijn leven dat in ons is. En Zijn dood die in ons wordt gewerkt, is het die de weg effent voor Zijn leven.

Zie hier weer het doel van God. Licht, heerlijkheid, volheid. Het is in Christus. De mate van het licht, de mate van de heerlijkheid, is de mate van Christus. En de mate van Christus hangt helemaal af van de ruimte die de Here voor zichzelf in ons kan vinden. Om ruimte voor Hem te maken moeten we ons eigen zelfleven volledig opzij gezet hebben. En dat duurt ons hele leven. Maar – prijs God – die heerlijke dag nadert dat Hij zal komen “om verheerlijkt te worden in Zijn heiligen en met verbazing aanschouwd te worden in allen die tot geloof gekomen zijn” (2 Tes. 1:10). Met verbazing aanschouwd! “En zij had de heerlijkheid Gods” (Op. 21:11)! O, dat er iets van het licht van die heerlijkheid nu in ons hart mag vallen om ons te bemoedigen en te troosten op onze weg, en om ons hart te versterken om door te gaan Zijn Zoon te leren kennen, omwille van Zijn naam.

T. Austin-Sparks wilde dat wat om niet werd ontvangen ook om niet wordt gegeven, zodat zijn boeken en artikelen geen copyrights kennen - toen noch nu. Het gebruik van deze artikelen slaat u dus vrij, maar als u iets van deze site doorgeeft aan anderen vragen we u wel dit net zo te doen, d.w.z. zonder aanpassingen, kosten of copyrights.