Austin-Sparks.net

In de Leerschool van Christus

door T. Austin-Sparks

Hoofdstuk 8 - De Wet van Goddelijke Liefde

“In het woord was leven en het leven was het licht der mensen” (Joh. 1:4).

“En toen er gebrek aan wijn kwam, zeide de moeder van Jezus tot Hem: Zij hebben geen wijn” (Joh. 2:3).

“Jezus antwoordde en zeide tot Hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien” (Joh. 3:3).

“Jezus antwoordde en zeide tot haar: Een ieder die van dit water drinkt, zal weder dorst krijgen; maar wie gedronken heeft van het water dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen in eeuwigheid, maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven” (Joh. 4:13,14).

“En daar was een man die reeds achtendertig jaar lang ziek geweest was. Hem zag Jezus liggen en daar Hij wist dat hij daar reeds lange tijd was, zeide Hij tot hem: Wilt gij gezond worden? De zieke antwoordde Hem: Here, ik heb geen mens om mij, zodra er beweging komt in het water, in het bad te werpen; en terwijl ik onderweg ben, daalt een ander vóór mij af. Jezus zeide tot hem: Sta op, neem uw matras op en wandel. En terstond werd de man gezond en nam zijn matras op en ging zijns weegs” (Joh. 5:5-9).

“Want dát is het brood Gods, dat uit de hemel nederdaalt en aan de wereld het leven geeft. Zij zeiden dan tot Hem: Here, geef ons altijd dit brood. Jezus zeide tot hen: Ik ben het brood des levens; wie tot Mij komt, zal nimmermeer hongeren en wie in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten” (Joh. 6:33-35).

“En voorbijgaande zag Hij een man, die sedert zijn geboorte blind was. En zijn discipelen vroegen Hem en zeiden: Rabbi, wie heeft gezondigd, deze of zijn ouders, dat hij blind geboren is? Jezus antwoordde: Noch deze heeft gezondigd noch zijn ouders, maar de werken Gods moesten in hem openbaar worden. Wij moeten werken de werken desgenen, die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; er komt een nacht waarin niemand werken kan. Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht der wereld. Na dit gezegd te hebben, spuwde Hij op de grond en maakte slijk van dit speeksel en Hij legde hem het slijk op de ogen, en zeide tot hem: Ga heen, was u in het badwater Silóam, hetgeen vertaald wordt door: uitgezonden. Hij dan ging heen, wies zich en kwam ziende terug” (Joh. 9:1-7).

“Er was iemand ziek. Lazarus van Bethanië, het dorp van Maria en haar zuster Martha. Maria was het, die de Here gezalfd had met mirre en zijn voeten met haar haren had afgedroogd. En haar broeder Lazarus was ziek. De zusters dan zonden Hem bericht: Here, zie, die Gij liefhebt is ziek. Toen Jezus het hoorde, zeide Hij: Deze ziekte is niet ten dode, maar ter ere Gods, opdat de Zoon van God erdoor verheerlijkt worde. Jezus nu had Martha en haar zuster en Lazarus lief. Toen Hij dan hoorde dat hij ziek was, bleef Hij daarop nog twee dagen ter plaatse, waar Hij was.

Toen Jezus dan aankwam, bevond Hij dat hij reeds vier dagen in het graf lag.

Martha dan zeide tot Jezus: Here, indien gij hier geweest waart, zou mijn broeder niet gestorven zijn.

Jezus zeide tot haar: Uw broeder zal opstaan.

Jezus zeide tot haar: Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven; gelooft gij dat?” (Joh. 11:1-6,17,21,23,25,26).

Een Nulpunt

Al deze gedeelten die we hebben gelezen sluiten op elkaar aan. Ze vloeien voort uit het eerste vers. “In Hem was leven en het leven was het licht der mensen.” En je zult wel gezien hebben dat ze allemaal een nulpunt vertegenwoordigen. De moeder van Jezus zei tegen Hem: “Ze hebben geen wijn.” Er is niets meer! Het volgende hoofdstuk is alleen maar een andere manier om hetzelfde te zeggen. Nicodemus kwam bij Jezus en wilde een punt aansnijden dat hij beschouwde als een goed uitgangspunt voor een onderhandeling met de Here Jezus. Maar het was iets dat veel verder lag dan de Here Jezus kon aanvaarden. Dus nam Hij hem mee terug naar het nulpunt. Hij zei: “Je moet opnieuw geboren worden.” We kunnen niet op een punt beginnen dat verder ligt dan dat. Als jij en ik in een levende relatie met de Here willen komen, moeten we daarnaar terug. We moeten tot het nulpunt komen en dan van het nulpunt uit beginnen. “U moet wederom geboren worden.” Want als iemand niet opnieuw geboren wordt, kan hij niet zien. Het heeft geen zin op een punt te beginnen waar we niet in staat zijn innerlijk te zien.

Hoofdstuk vier brengt dezelfde waarheid weer iets anders. De vrouw blijkt tenslotte bankroet te zijn, op het nulpunt. Geleidelijk trekt de Here Jezus het eruit. Haar laatste opmerking is in feite: “Ik weet niets van dat levende water waar je nooit weer dorst van krijgt. Ik heb niet zoiets. Ik kom hier iedere dag, elke dag weer, maar waar U het over hebt, daar weet ik niets van!” Ze is helemaal bij nul. En dan zegt Hij: “Daar beginnen we. Het water dat Ik zal geven is helemaal niet afkomstig uit je eigen bronnen. Je kunt het niet uit jouw put voortbrengen. Het is niet iets wat jij kunt voortbrengen en wat Ik dan verbeter. Nee, het is iets wat enkel en alleen uit Mij komt. Het is iets nieuws wat helemaal los staat van jou. Het is het water dat Ik zal geven. We beginnen helemaal opnieuw.”

Dan, in hoofdstuk vijf, maakt de Here Jezus zorgvuldig duidelijk dat deze arme kerel in een hopeloze toestand was. Alle inspanning was vruchteloos. Alle hoop was de bodem ingeslagen. Achtendertig jaar, een leven lang, was die man al in die toestand, en de wanhoop klonk in alles door. De Here Jezus zei niet tegen hem: “Kijk eens, je bent een arme kreupele. Ik ga je bij de hand nemen en na een serie behandelingen heb Ik je zover dat je op je voeten kunt staan. Ik zal je oude ledematen weer als nieuw maken. Ik zal je conditie verbeteren.” Helemaal niet. In één moment, in één tel is er een nieuwe start. Het effect van wat Hij doet is alsof de man opnieuw geboren wordt. Dit is geen genezing van de oude mens. In principe werd er een nieuwe mens gemaakt. Iets ontstaat wat er eerder niet was. Iets wat eerder ook niet gebeuren kon, omdat de grond ervoor ontbrak. Het was iets wat enkel en alleen door Christus was gedaan. Het was nul en bij die nul begon Hij.

Hoofdstuk zes – een grote schare. “Waar zullen wij broden kopen, dat dezen kunnen eten?” Ja, de situatie is vrij hopeloos. Maar door Zijn eigen daad lost Hij de situatie op. Daarna geeft Hij een grote onderwijzing om uit te leggen wat Hij gedaan heeft door de schare te voeden. Hij zegt: “Ik ben het brood dat uit de hemel nedergedaald is.” Er is hier op aarde niets wat in deze nood kan voorzien. Het moet uit de hemel komen. Brood uit de hemel voor het leven van de wereld. Anders is de wereld dood. We beginnen bij nul. (De broden en vissen zijn bijvoorbeeld het kleine beetje van Christus in ons, dat vermeerderd kan worden.)

Hoofdstuk negen – de blindgeborene. Dit is geen man die zijn gezichtsvermogen kwijtgeraakt was en bij wie dat weer hersteld werd. Dat is helemaal het punt niet. De heerlijkheid van God vind je niet in verbetering; de heerlijkheid van God vind je in opstanding. Dat zie je hier. De heerlijkheid van God ligt niet hierin dat wij in staat zijn iets tot stand te brengen. Of daarin dat wij iets in Gods handen leggen – iets van onszelf – wat Hij dan kan oppakken en gebruiken. De heerlijkheid van God is iets wat uitsluitend uit God zelf is. Wij dragen daar niets aan bij. De heerlijkheid van God komt uit het niets – uit het nulpunt. De man was blind geboren. De Here Jezus geeft hem het gezicht. Voor die tijd had hij nooit kunnen zien.

Hoofdstuk elf vat het dan allemaal samen. Als je het goed bekijkt zie je dat Lazarus de belichaming is van “Ze hebben geen wijn”. Hij is de belichaming van “Gijlieden moet wederom geboren worden”. Hij is de belichaming van “Het water dat Ik zal geven, zal in hem worden …” Hij is de belichaming van een failliete toestand: vier dagen in het graf. Maar dan komt de Here daar. Lazarus is ook de belichaming van hoofdstuk zes: “Ik ben het levende brood dat uit de hemel is nedergedaald … voor het leven der wereld.” En Lazarus is de belichaming van hoofdstuk negen. Een man zonder gezichtsvermogen, die door de Here Jezus het gezicht krijgt. Het komt allemaal samen in Lazarus. Maar als je goed oplet zie je dat de Heilige Geest, wanneer Hij alles samenbrengt, één ding heel zorgvuldig benadrukt. En dat is dat de Here Jezus geen hand uitsteekt voordat het heel en heel ver afstaat van elke menselijke oplossing. Hij verschijnt niet op het toneel, of bemoeit zich ermee, voordat het vanuit elk menselijk standpunt bezien volkomen hopeloos is, op het nulpunt. Dit is geen kwestie van gebrek aan belangstelling, gebrek aan meegevoel of liefde, want de Geest geeft aan dat hier liefde was. Maar liefde is aan een wet onderworpen.

De Overheersende Wet – de Heerlijkheid van God

Goddelijke liefde is gebonden aan een wet. Liefde heeft een wet, waar het God betreft. Gods liefde is onder de wet van de heerlijkheid van God. Hij kan Zijn liefde alleen laten zien voor zover dat tot Zijn heerlijkheid zal zijn. Dat overheerst bij Hem. Telkens als Hij Zijn liefde toont is het Zijn doel dat Hij verheerlijkt wordt. En de heerlijkheid van God is nauw verbonden met opstanding. “Heb Ik u niet gezegd dat gij, indien gij gelooft, de heerlijkheid Gods zien zult?” “Uw broeder zal opstaan.” Gods heerlijkheid ligt in opstanding. Daarom vereist de liefde dat alles op het punt zal komen waar alleen opstanding de situatie kan redden. Niet het herstel van dingen. Niet het opknappen van de oude mens.

Laat me maar helemaal teruggaan naar het begin, als het moet. Er zijn nog steeds een heleboel mensen in deze wereld die denken dat er iets in de mens is dat kan bijdragen aan de heerlijkheid van God. Ze denken dat het Christendom iets uit de mens naar voren brengt dat tot Gods heerlijkheid is. Dat is al een heel oude misvatting en een leugen. Het is niet waar. Noem het zoals je wilt. Bijvoorbeeld “het innerlijke licht” of “de goddelijke vonk”. In het hele Woord van God wordt dit aan de kaak gesteld. Ik begin bij nul. En voor mij betekent nul dat ik niets kan bijdragen. Alles moet van God komen. Het feit alleen al dat het eeuwige leven een gave van God is, betekent dat je het niet hebt, totdat het je gegeven wordt. Je bent blind, totdat God je het gezichtsvermogen geeft. Je bent dood, totdat God je het leven geeft. Je bent een hopeloze kreupele, totdat God iets voor je en in je doet dat je zelf nooit zou kunnen. En als God dat niet doet, als dit niet gebeurt, dan lig je daar. Geestelijk ben je zo. Je kunt niets bijdragen.

Nicodemus, je hebt niets te geven. Je moet opnieuw geboren worden! Ik kan niets met je beginnen zoals je tot Mij komt. Samaritaanse vrouw, je hebt niets. En je weet dat en belijdt dat. Daar begin Ik! Man van Bethesda, je kunt niets doen en dat weet je. Nu is het helemaal aan Mij om iets te doen! Als er ooit iets zal zijn, zal het van Mij moeten komen! Lazarus, wat kun je nu nog? En wie kan er nog iets van je maken? Als Ik niet tussenbeide kom, recht uit de hemel, en dit doe, is er niets dan bederf!

Dit is één van de grote lessen die jij en ik moeten leren in de school van Christus. God begint voor Zijn heerlijkheid bij nul. En God zal door de Heilige Geest alle moeite doen om ons te laten weten dat het nul is. Hij maakt ons ervan bewust dat we tot het nulpunt zijn gebracht en doet ons beseffen dat het helemaal van Hem komen moet. Je ziet dat God altijd dat doel voor ogen houdt. Dat doel is Zijn heerlijkheid. Ga dat nog maar eens na in dit Evangelie – de heerlijkheid van God met betrekking tot Christus.

We hebben al eerder gezegd dat Gods grote doel voor ons in Christus heerlijkheid is, volheid van heerlijkheid. Ja, maar er staat ook dat geen vlees zal roemen voor God. En waar staat dit: “Wie roemt, roeme in de Here”? En in welk verband staat dat? “Christus Jezus … die ons van God is geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing, opdat het zij gelijk geschreven staat: Wie roemt, roeme in de Here” (1 Kor. 1:29-31). Het gaat erom wat Hij is geworden. Geen vlees mag voor Hem roemen. “Mijn eer geef Ik aan geen ander” (Jes. 42:8; 48:11). Daarom is het helemaal een zaak van God en Hij zal die zelf in de hand houden. “Toen Hij dan hoorde dat hij ziek was, bleef Hij daarop nog twee dagen ter plaatse waar Hij was” (Joh. 6:11). Uit liefde, geleid door liefde bleef Hij weg, zodat Gods heerlijkheid geopenbaard kon worden.

Is dit voor ons een uitgemaakte zaak? We doen er zo lang over deze basisbeginselen te leren. We blijven maar vasthouden aan het idee dat wij iets kunnen voortbrengen. Al onze slechte dagen zijn er gewoon het gevolg van dat we nog steeds hopen dat we op de een of andere manier iets voor God kunnen betekenen. En omdat we het niet kunnen vinden, maar voortdurend mislukken, worden we zo ellendig als het maar kan. Het duurt zo lang voordat we hier volledig en voorgoed mee klaar zijn. Hoe lang we ook zouden leven, we zouden nog geen jota kunnen bijdragen die voor God aanvaardbaar was en die Hij zou kunnen gebruiken voor onze verlossing, onze heiliging of voor onze verheerlijking. Niets van ons is bruikbaar, maar dan ook niets. Alles wat Hij gebruiken kan is Zijn Zoon.

De mate van onze uiteindelijke heerlijkheid zal de mate zijn van Christus in ons, en alleen dat. Er zal verschil zijn in heerlijkheid, zoals het ene ding verschilt van het andere. De heerlijkheid van de zon is anders dan die van de maan. En ook de ene ster verschilt van de andere in glans. Er zal verschil zijn in de mate van heerlijkheid. En dat uiteindelijke verschil zal in overeenkomst zijn met de maat van Christus die ieder van ons afzonderlijk heeft. En dat hangt weer hiervan af, in hoeverre jij en ik door geloof Christus werkelijk de basis van ons leven maken, de basis van ons bestaan, van ons hele wezen. In hoeverre zijn die bekende woorden “Niet ik, maar Christus” op ons van toepassing? Daar hangt die mate van Christus in ons van af. Christus is alle heerlijkheid. Zoals een lied zegt: “Het Lam is alle glorie in Immanuels land.”

Lieve vrienden, wat je hier ook van meeneemt, laat het dit zijn dat vanuit God gezien de heerlijkheid van het leven volledig afhangt van wat we in geloof bevatten van Christus, wat we ons van Hem toeëigenen en in hoeverre we Hem naar waarde schatten. Er is nu of later geen enkele heerlijkheid voor ons dan op die grond en langs die weg. Ik weet hoe eenvoudig dat is, hoe elementair. Maar o, het is zo allesbepalend. Heerlijkheid – dat de Here in ons zal worden verheerlijkt. Wat is er groter dan dat? Gods heerlijkheid is verbonden met de opstanding. En opstanding is het unieke voorrecht van God alleen. Als God in ons verheerlijkt moet worden, zullen jij en ik moeten leven uit Hem als de opstanding en het leven. Van dag tot dag. Zo moeten we Hem kennen terwijl we door het leven gaan. 

T. Austin-Sparks wilde dat wat om niet werd ontvangen ook om niet wordt gegeven, zodat zijn boeken en artikelen geen copyrights kennen - toen noch nu. Het gebruik van deze artikelen slaat u dus vrij, maar als u iets van deze site doorgeeft aan anderen vragen we u wel dit net zo te doen, d.w.z. zonder aanpassingen, kosten of copyrights.