Austin-Sparks.net

Wat is de Mens?

door T. Austin-Sparks

Hoofdstuk 5 - Waar Het Christendom Misleid Wordt

Een van de ernstigste gevolgen van het niet onderscheiden van ziel en geest is misschien wel, dat men ook het verschil tussen mystiek en echt geestelijk leven niet onderscheidt. Hier vergist de wereld zich niet alleen, maar ook de christenheid. Ja, de overgrote meerderheid van hen die zich christenen noemen weten het verschil niet tussen de zin voor schoonheid in de godsdienst, het esthetische en de praktijk van de zelfverloochening, de ascese aan de ene kant en echt geestelijk leven aan de andere kant. De eerste twee horen heel ergens anders thuis dan het laatste. Het Woord van God maakt hier een scherp onderscheid.

Als wij het over Kaïn hebben en over ‘de weg van Kaïn’, dan denken wij er onmiddellijk aan dat hij uit jaloersheid zijn broer vermoord heeft, en een dwarse, brutale houding aannam tegen God. Maar wij moeten eerlijk zijn wat Kaïn betreft, anders ontgaat ons wat hier aan de hand was. Kaïn negeerde God niet. Hij was niet goddeloos in de gebruikelijke zin van het woord. Hij erkende God, hij bouwde immers een altaar voor Hem. Ongetwijfeld koos hij de beste produkten van zijn arbeid om God daarmee te eren en offerde die. Hier ziet u de godsdienstige toewijding. Kaïn aanbad met zijn hele esthetische gevoel en ... hij vermoordde zijn broer! De Joden deden hetzelfde met Christus. Het christendom is grotendeels gebaseerd op het esthetische - de architectuur, het ritueel, de muziek, de versiering, de verlichting (of geen verlichting, dus het schemerdonker), de toon, de sfeer, de gewaden, enz. Het is alles van de ziel. Maar Kaïn kon God niet bereiken! De Joden ook niet! Godsdienst uit de ziel wordt gekenmerkt door geestelijke dood. En hoewel ze gepaard kan gaan met diepe emoties, allerlei voornemens, verheven gedachten en verlangens, er vindt geen werkelijke verandering plaats in het leven van hen die erbij betrokken zijn. Men moet telkens een nieuwe dosis nemen om de ziel te bevredigen en enigszins het gevoel te hebben dat alles wel in orde is.

Alle godsdiensten hebben dit in meerdere of mindere mate gemeen en hier maken veel GODSDIENSTIGE mensen dan ook de grote fout van te beweren dat men mensen met een andere godsdienst met rust moet laten, ze menen het immers oprecht.

Men moet het goede in de godsdiensten erkennen en waarderen. Hier wordt godsdienstigheid verward met wat de bijbel geestelijk leven noemt. Godsdienstigheid kan geweldige hoogten bereiken en tot verschrikkelijke diepten afdalen.

Godsdienstigheid is tot ALLES in staat. Maar het komt nooit boven het menselijke vlak uit, het kan God niet bereiken. Godsdienstigheid kan de grootste vijand zijn van wat God werkelijk wil, omdat het satans beste bedrog is. Ascetisme is net zomin geestelijk als de zin voor schoonheid in de godsdienst.

Men bereikt bij God ook niets met strenge regels, allerlei onthouding, vasten, puriteinse koelheid enz., op zichzelf. Eenvoud geeft God misschien een kans, maar het hoeft nog niet geestelijk te zijn. Het kan een kwestie van smaak zijn. Wat gaan er op het gebied van de kunst niet een prachtige gedachten en ideeën vaak hand in hand met zedelijk verval en losbandigheid.

Wat kan de mystiek in waarneming en verklaring dicht bij de waarheid zijn!

Wat kan de menselijke verbeeldingskracht geweldige dingen zien, zelfs in de bijbel! Wat kan een begaafd spreker niet een indruk maken, verwondering wekken, ja, extase oproepen bij zijn gehoor! Maar dat alles kan een valse wereld zijn zonder eeuwige, goddelijke waarden. Het kan dit leven hier op aarde misschien wat opheffen, de saaiheid ervan wegnemen, maar daar blijft het bij.

Wat leven wij toch in een kunstmatige wereld! Als er maar muziek wordt gemaakt en de romantiek doet een duit in ‘t zakje - de gewaden en het klatergoud - en de mensen kunnen paraderen, wat steekt er dan een trots en een afgunst de kop op, en wat is er valse schijn! Ja, een kunstmatige, een onechte wereld! Wij hebben er in verkeerd en wij herinneren ons nog de nasmaak. Wat hol, wat leeg; de vrucht van de Dode Zee! De tragiek ervan is dat het voor velen het ‘echte leven’ is. Deze wereld van de ziel is een imitatie van de duivel. Het is allemaal vals, waar wij het ook aantreffen, op godsdienstig terrein of elders.

Diegenen onder ons die gedronken hebben uit de bronnen van deze wereld, hebben de verwantschap ontdekt tussen wat er van de ziel in de wereld is en wat er daarvan in de godsdienst is. Het is alleen een verschil van terrein, niet van wezen. Wat de muziek en het drama van de wereld produceren - de bewogenheid van de ziel, het pathos, de tranen, de verachting, de haat, de woede, de droefgeestigheid, het vermaak enz. - zijn alle hetzelfde, alleen onder andere auspiciën, met een andere achtergrond; en het gaat alles voorbij, wij komen er niets verder mee. Een beetje mooiere muziek, een andere predikant, een nieuwe omgeving, nog wat meer sensatie kunnen onze ziel misschien weer eens stimuleren, maar wat blijft er tenslotte van over? Wat zal de satan lachen achter zijn masker! O, waar blijft de werkelijkheid, de werkelijkheid van het eeuwige? Zagen de mensen toch maar in, dat hoewel een beschaafde persoonlijkheid met een sterk gevoel voor schoonheid, wat deze wereld aangaat, wel zeer te verkiezen is boven een laag bij de gronds iemand, dit toch niet betekent dat de eerste een persoonlijke, levende kennis van God heeft en werkelijk wederom geboren is! Occultisme, het vermogen om meer te zien dan de gemiddelde mens ziet, om aan te voelen wat de meesten niet aanvoelen; om met het diepzinnige om te gaan en onzichtbare machten aan te raken - is geen geestelijk leven in de goddelijke zin. Het zieleleven is zeer gecompliceerd en gevaarlijk en de meeste mensen kunnen er helemaal door meegesleept worden, om dan terecht te komen in morele, psychische en lichamelijke ellende, zonder enige hoop op herstel. Als wij om ‘opwekking’ bidden, laten wij dan voorzichtig zijn met wat wij bedoelen en met de middelen die wij gebruiken om zo’n opwekking te bevorderen en in stand te houden.

Nu wij wat dieper in zijn gegaan op de functies van de ziel, moeten wij dat ook doen met die van de geest.

De eigenschappen van de menselijke geest

Zoals de ziel een drie-eenheid is van verstand, gevoel en wil, is ook de geest een drie-eenheid: geweten, gemeenschap (aanbidding) en intuïtie.

‘De geest van de mens is een lamp des Heren’ (Spr. 20:27).

‘Wanneer toch heidenen die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn deze ofschoon zonder wet zichzelf tot wet; immers zij tonen dat het werk der wet in hun harten geschreven is, terwijl hun geweten medegetuigt en hun gedachten elkander onderling aanklagen of ook verontschuldigen’ (Rom. 2:14,15).

Toen Adam zondigde deed hij dat op grond van - naar hij dacht - een gezonde redenering, op grond van wat hij goed en wenselijk vond. Maar zodra hij zo gehandeld had, werd hij zich bewust dat er iets in hem was dat hiertegen in opstand kwam en dat zijn redenering, zijn argument en zijn goede (?) motieven veroordeelde. Voortaan leefde hij met het bewustzijn dat hij verkeerd had gehandeld, hij leefde onder overtuiging van zonde. Het geweten dat hem beschuldigde en hem ertoe aanzette zich te verontschuldigen, kon hem niet met God verzoenen, maar maakte wel dat hij steeds aan God moest denken. Daarom kennen wij dan ook geen rust en geen waarachtig leven, zolang wij in de ziel leven en door onze ziel beheerst worden. Het is mogelijk om onze wil zo sterk achter ons verstand en onze gedachten en verlangens te stellen, of om onze wil zo aan onze emoties, aan ons gevoelsleven te onderwerpen, dat wij de stem van ons geweten smoren, zodat wij weinig of geen innerlijke strijd hebben.

Maar zou God ‘in de avondkoelte in de hof komen’ of met andere woorden, zouden wij te eniger tijd een levende kennis van God zoeken, dan krijgen wij het erg moeilijk met onze vroegere mentaliteit en met ons gevoelsleven. Wij willen echter niet zeggen dat het menselijke geweten onfeilbaar is en het altijd bij het rechte eind heeft. Zeer zeker niet! Wij kunnen een volkomen verkeerd besef van goed en kwaad hebben en satan kan het geweten om de tuin leiden.

Wij geven alleen aan wat het geweten is als een functie van de geest. Zal het geweten helemaal beantwoorden aan het doel dat God ermee had - niet alleen om de mens te doen beseffen dat er nog iets buiten hem bestaat - dan moet het (evenals de geest in zijn geheel) worden vernieuwd in God en verbonden met de Heilige Geest. Christus is Gods volmaakte maatstaf voor het geweten en verbonden zijn met Christus is de enige grond voor het leven in de geest. ‘Christus ... die ons van God is geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing’ (1 Kor. 1:30). Wanneer wij Christus door het geloof aannemen, zodat wij staande voor God, vertrouwen op wat Hij is en niet op wat wij zijn, dan vinden wij in dit ‘juk’ (Matt. 11:29) ‘rust voor onze ZIEL’, want dan hebben wij ‘ons hart gereinigd van een kwaad geweten’ (Hebr. 10:22, Staten Vert.). Met de menselijke geest in zijn geheel moet het geweten vanuit de hemel levend gemaakt, opgewekt, verlicht, aangepast en ingevoegd worden.

Wij hebben al gesproken over aanbidding in geest en in waarheid, daarom kunnen wij nu verder gaan om de geestelijke functie die intuïtie genoemd wordt te bezien. Hier is het verschil tussen ziel en geest heel duidelijk. De geest is het orgaan van geestelijke kennis en geestelijke kennis is heel iets anders dan natuurlijke kennis. Hoe weet God de dingen en hoe komt Hij tot zijn conclusies en besluiten? Op grond van welke kennis houdt Hij het heelal in stand? Redeneert Hij inductief (door waarneming), of deductief (door gevolgtrekking), wijsgerig, logisch of vergelijkend? Al deze moeizame hersenarbeid heeft God niet nodig. Zijn kennis en conclusies zijn intuïtief. De intuïtie is het vermogen van alle geestelijke wezens om geestelijk te kennen. Engelen dienen de wil van God door het intuïtief onderscheiden van die wil, niet door een overtuiging die berust op redenering. Als menselijke redenering, natuurlijk inzicht en ons ‘gezonde verstand’ het hadden mogen uitmaken, dan waren de meeste, zo niet alle grote dingen die door goddelijke inspiratie tot stand zijn gekomen, nooit tot stand gebracht. Mannen die dicht bij God leefden en een levende geestelijke gemeenschap met Hem oefenden, werden intuïtief tot zulk werk geleid en zij kregen gelijk, niet doordat het natuurlijke verstand er zijn goedkeuring aan hechtte, maar meestal dwars tegen dat verstand in.

‘Dwaasheid’ - dat was wat de wijsheid van deze wereld er meestal van zei.

Wanneer zij te eniger tijd, net als Abraham eens deed, meer letten op wat het natuurlijk verstand zei dan op hun geestelijk inzicht, raakten zij het spoor bijster en zochten een weg naar ‘Egypte’, om daar hulp te krijgen. In al deze dingen worden wij ‘gerechtvaardigd in de geest’, niet in het vlees. De geest en de ziel handelen onafhankelijk van elkaar, en totdat het geestelijk inzicht een volledig overwicht heeft gekregen over het natuurlijk inzicht, zijn zij voortdurend met elkaar in conflict. In alle dingen die van God uitgaan en dus geestelijk zijn, is ‘de gezindheid van het vlees de dood; maar de gezindheid van de geest is leven en vrede’ (Rom. 8:6). Dit is dus het wezen van geestelijke kennis.

De enige kennis van God waar wij of anderen door ons, wat aan hebben, is de kennis die wij in onze geest ontvangen door openbaring van de Heilige Geest.

God geeft in eerste instantie nooit uitleg aan het menselijk verstand van wat Hij is of wat Hij doet en de mens kan God dan ook nooit primair door het verstand leren kennen. Het christendom is een openbaring of het is niets, en dat moet het zijn voor elk nieuw kind van God, anders rust het geloof op een fundament dat in de beproeving geen stand houdt.

‘Het christelijk geloof’ aanvaard als een godsdienst, een filosofie of als een systeem van waarheid, een morele of ethische leer, kan de tijdelijke stimulans van een geweldig ideaal zijn, maar zal geen levensvernieuwing of geestelijke wedergeboorte met zich mee brengen. Er zijn menigten van zulke ‘christenen’ in de wereld vandaag, maar geestelijk betekenen zij niets.

De apostel Paulus maakt het heel duidelijk dat het geheim van alles in zijn leven en zijn dienst was dat hij zijn evangelie ‘door openbaring’ ontvangen had (Gal. 1:15,16). Het is zelfs mogelijk dat wij de bijbel heel goed kennen, als boek en toch geestelijk dood zijn. De bijbel zegt veel over de kennis van God en van de waarheid als grondslag van het eeuwige leven, waardoor wij vrij worden en grote daden doen, maar hij zegt ook dat de mens God niet doorgronden kan (Job 11:7) en hij maakt het heel duidelijk dat het om geestelijke kennis gaat, niet om natuurlijke. Een degelijke kennis van de bijbel, een nauwkeurig inzicht in de christelijke leer, het verrichten van christelijk werk met alle hulpmiddelen die de natuurlijke mens door zijn wijsheid en zijn kunde ter beschikking staan, een knappe hantering en een interessante presentatie van de inhoud en de onderwerpen van de bijbel - het kan zijn dat dit alles niet verder reikt dan het natuurlijke leven van de mens en onder de ban blijft van de geestelijke dood. Wij kunnen de mensen niet het koninkrijk der hemelen binnen redeneren, fascineren, interesseren of emotioneren, hoe enthousiast wij het ook aanpakken; zij kunnen alleen daarin GEBOREN worden en dat gebeurt als zij GEESTELIJK levend gemaakt worden. De nieuwe geboorte brengt allerlei nieuwe vermogens met zich mee en daaronder is wel het belangrijkste een nieuwe en geheel andere kennis van, begrip voor en inzicht in de goddelijke dingen. Zoals wij al eerder gezegd hebben wordt het menselijk verstand niet uitgeschakeld, maar het krijgt de tweede en niet langer de eerste plaats. De functie van het menselijk verstand is om aan geestelijke dingen een vorm te geven die voor onszelf en voor anderen verstaanbaar is. Het intellect van Paulus gaf hem niet zijn kennis van de waarheid, maar het werd door de geest gebruikt om die waarheid aan anderen door te geven. Hij gebruikte zeker zijn verstand om de bijbel te bestuderen en te leren kennen; maar zo ontving hij zijn geestelijk inzicht niet. Het was die EXTRA FACTOR, zonder welke zelfs zijn bijbelkennis, (die van het O.T.), hem niet had kunnen bewaren voor een geheel verkeerde weg. Door zijn geest komt de mens in aanraking met het eeuwige, het onzichtbare. De intuïtie is dus het verstandelijke orgaan van de geest. Omdat de geest dood is voor die band met God en men maar doorgaat met allerlei vormen van godsdienst op het natuurlijke vlak, zegt God: ‘Want mijn gedachten zijn niet uw gedachten en uw wegen zijn niet mijn wegen’ (Jes. 55:8). En zoveel hoger als de hemel is dan de aarde zo groot is het verschil, het verschil tussen het hemelse en het aardse.

Een van de belangrijkste lessen die wij moeten leren, en God doet veel moeite om het ons te leren, is dat wij om een geestelijk doel te bereiken ook geestelijke middelen moeten gebruiken. De afbraak van het natuurlijk leven, het natuurlijk denken en de natuurlijke kracht, wanneer het gaat om de dingen van Gód, met al de daarmee gepaard gaande bitterheid van de teleurstelling over ons falen, over de mislukkingen en over het uitblijven van geestelijke vrucht duurt een leven lang: maar de zojuist genoemde waarheid is de verklaring: een geestelijk doel wordt alleen bereikt met geestelijke middelen. Wat is het belangrijk dat iedere nieuwe onderneming voor God voortkomt uit openbaring aan hen die Hij daarvoor uitgekozen heeft. Maar omdat God gesproken heeft tot en openbaring gegeven heeft aan een instrument van zijn keus en er daarna een echt geestelijk werk werd gedaan, hebben anderen dat als voorbeeld genomen en het op andere plaatsen na willen doen. Het resultaat was en is dat zij er zelf de verantwoording voor op zich hebben moeten nemen - medewerkers hebben moeten zoeken, geld verzamelen en alles wat er verder nodig was. Dit loopt er dan weer op uit dat betreurenswaardige, meelijwekkende of zelfs slechte en wereldse methoden worden aangewend en de mensen die er bij betrokken zijn in en valse positie komen. Bevruchting, geen imitatie is de goddelijke wet van de voortplanting; zalving en geen menselijke keus, die van de opvolging. In het werk van God laten zoveel NATUURLIJKE elementen zich gelden. De mens MOET iets doen, iets zien, iets bezitten. Ambitie, talent, succes zijn overgebracht in christelijk werk en zo is het dikwijls (wij willen eerlijk zijn) ‘ons werk’ geworden, ‘onze actie’, ‘ons arbeidsterrein’, ‘onze mensen’; en naijver, concurrentie, verbittering en veel andere dingen van het vlees tieren welig.

Het is erg moeilijk voor de natuurlijke mens, en een echte ervaring van het kruis om niets te doen en niets te hebben en vooral om niets te WETEN. Maar voor de mensen die Hij het beste heeft kunnen gebruiken was dit een zeer reëel onderdeel van hun scholing. Een volkomen opdrogen van alle eigen hulpbronnen, een totale ontlediging van onszelf is de enige manier waarop ‘alles uit God is’ (2 Kor. 5:18). Zelfs Christus heeft een leven op deze grondslag gekozen. En het is nodig om u te herinneren aan wat Mozes zei: ‘Ik ben geen man van het woord’ (Ex. 4:10) en Jeremia: ‘Ik kan niet spreken want ik ben jong’ (Jer. 1:6) en Paulus: ‘opdat wij niet op onszelf vertrouwen zouden stellen’ (2 Kor. 1:9). Zij waren op een school geweest, waar de grote les van het verschil tussen de natuurlijke en het geestelijke door de ervaring geleerd werd.

Waar het God vooral om te doen is

Dit zal ons helpen om te zien dat het God vooral gaat om de geest in de gelovige. In de eerste plaats zoekt Hij zonen van zijn Geest. Wat aan de gelijkenis van de verloren zoon ten grondslag ligt is de overgang van zoonschap op grond van de wet, naar dat op grond van de genade; van het vlees naar de geest. Er bestaan een zoonschap van God door de schepping op grond van de wet. In die zin stammen alle mensen van God af en dat zei Paulus dan ook tegen de Atheners (Hand. 17:28,29). Maar door de zondeval - doordat wij afgedwaald, afgeweken zijn - zijn de goddelijke mogelijkheden van deze verhouding vervallen en heeft ze nu geen waarde meer. ‘Hij is vlees’ (Gen. 6:3) en daarom gescheiden van God - ‘vervreemd’ (Ef. 4:18), in een ‘ver land’, ‘verloren’ en ‘dood’. Hier komt de genade binnen en de Geest door genade. De Geest begint te werken in die toestand van dood en vervreemding en te overtuigen van zonde ‘tegen de hemel’ (Luk. 15:21) - de enige echte overtuiging van zonde - en zo eindigen de werken van het vlees in wanhoop en ondergang. Hij brengt tot berouw en tot belijdenis van zonde en tenslotte brengt Hij ons naar de plaats waar wij vergeving kunnen ontvangen, waar God ons aanneemt. Dan gaan wij over uit de dood in het leven, maar niet in hetzelfde leven als vroeger. ‘Wat uit de Geest geboren is, IS GEEST’ (Joh. 3:6). Deze mens is voortgebracht door het werk en door de levengevende kracht van de Heilige Geest en voortaan is alles nieuw; een kleed, het beste kleed, het kleed van de goddelijke gerechtigheid; ‘schoenen’, een wandel in de Geest (Rom. 8:2,4); ‘een ring’, het symbool van gezag, van het recht van een zoon (Joh. 1:12,13); ‘het gemeste kalf’, voedsel zoals hij het eerder niet kende, het beste van het huis van zijn vader.

De nieuwe geboorte vindt plaats in de geest van de mens, die de zetel is van dit enige echte zoonschap (Gal. 4:5,6) en die daarom dan ook ‘de nieuwe mens’ is. Wij moeten immers leven ‘in de nieuwe staat des geestes’ (Rom. 7:6 enz.).

En hier, in de geest, vindt al het werk van God plaats met het oog op onze geestelijke groei. Na die ‘nieuwe geboorte’ kende de verloren zoon zijn vader zoals hij hem eerder nooit gekend had. Hij kende zijn vader niet echt, totdat de genade zijn intrede deed. Zijn geest was teruggebracht uit de dood, de duisternis, het verre land, de verlatenheid en de chaos, en toen had hij niet alleen een objectieve kennis van iemand die hij ‘vader’ noemde, maar een subjectieve, proefondervindelijke waardering van die vader, want de geest van het zoonschap was in hem geboren of aan hem gegeven, waardoor hij riep: ‘Abba, Vader’. Er is geen levende verhouding tot God of een levende kennis van God mogelijk, dan door genade en door wedergeboorte.

Wanneer wij door de wedergeboorte ‘kinderen van God’ geworden zijn, ‘kleine kinderen’ in de geestelijke dingen (Matt. 18:3, 1 Kor. 3:1) - dat is niet verkeerd, als wij het maar niet BLIJVEN - dan moeten wij alles opnieuw leren, want ‘alle dingen zijn nieuw geworden’ (2 Kor. 5:17,18). Wij moeten ‘nieuwe kennis’ opdoen, uit een nieuw leven leren leven, ‘in nieuwheid des levens’ leren wandelen (Rom. 6:4). Paulus zegt dat wij moeten handelen als mensen ‘die dood zijn geweest maar nu leven’ (Rom. 6:13). Wij moeten leren dat ons leven, ons natuurlijke leven Gods wil niet kan doen en Gods werk niet kan volbrengen. Dit is alleen mogelijk door zijn opstandingsleven. Voor ons is het dan wel een struikelblok dat wij onze eigen zwakheid moeten erkennen. Wij moeten belijden dat wij zelf niet bij machte zijn om Gods doel te bereiken, dat ons natuurlijke leven waardeloos is en dat wij van onszelf NIETS kunnen doen.

Christus behaalde de overwinning over overheden en machten toen Hij ‘gekruisigd werd uit zwakheid’ (2 Kor. 13:4). God in een toestand van onmacht! Dat is een harde klap voor de natuurlijke mens, die niets zo vereert als kracht, bekwaamheid, gezondheid en begaafdheid. En ‘wat zwak is heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen’ (1 Kor. 1:25-27). Het roemen in zwakheid, opdat de kracht van Christus over hem zou komen, was wel het laatste wat de oorspronkelijke Saulus van Tarsen had willen doen; maar wat een geweldige verandering maakte hij door! God heeft altijd een brede scheidslijn getrokken tussen natuurlijke ‘kracht’ en ‘geweld’ aan de ene kant en ‘zijn Geest’ aan de andere kant (Zach. 4:6) en dat verschil blijft altijd bestaan.

Dit ‘pasgeboren kind’ moet opnieuw leren lopen, het moet een wandel in de Geest leren en die is anders dan de natuurlijke wandel. Hij glijdt misschien wel eens uit en soms struikelt hij en valt, maar dat is niet erg als het kwam doordat hij een stap deed in het geloof. Dat is beter dan stilzitten uit ongehoorzaamheid of vrees. Wij hebben al gezien dat het natuurlijke verstand, de wil en de natuurlijke voorkeur niet langer beslissend zijn in het leven van een geestelijk mens. Daarom vinden er in zijn leven vaak botsingen plaats tussen de ziel en de geest. Het verstand geeft een bepaalde koers aan, het gevoel wil een bepaalde richting uit en de wil is geneigd zich hierdoor te laten leiden, maar - innerlijk is er ergens een weerhouding - een dof, zwaar, levenloos iéts binnenin ons, dat alles in de war stuurt, dat zich verzet en eigenlijk voortdurend néé zegt! Of het kan ook andersom zijn. Er is een innerlijke drang, een verlangen om een bepaalde weg te gaan, maar ons natuurlijk verstand, ons eigen verlangen, wat wij graag zouden willen is daarmee in strijd. In dit geval is het dus niet zo dat ons verstand tegen ons verlangen ingaat, wat dikwijls gebeurt, maar ons verstand, ons verlangen en onze wil verzetten zich samen tegen onze intuïtie. Dat betekent een crisis! Nu moet blijken wie er in ons leven de overhand heeft! Nu moeten de ‘natuurlijke’, de ‘uiterlijke’ mens en de ‘innerlijke’ mens het samen uitmaken.

Leren wandelen in de Geest is een levensles voor de nieuwe mens en als hij gelijk krijgt - en op de duur krijgt hij dat altijd - zal hij de overhand krijgen over de ‘natuurlijke’ mens en over diens gezindheid. Door de kracht van de Heilige Geest in de geest van de nieuwe mens zal het kruis toegepast worden. De gezindheid van het vlees, die altijd de dood tengevolge heeft in de geestelijke dingen, zal krachteloos gemaakt worden en de gezindheid van de Geest, die leven en vrede is, zal gaan heersen (Rom. 8:6). Dit is de wandel in de Geest. Maar wij moeten er aan denken dat de regel van deze wandel het geloof is. Wij wandelen IN de Geest, maar ‘wij wandelen DOOR het geloof’ (2 Kor. 5:7 St. Vert.). Om door het geloof te kunnen wandelen moeten wij alles wegdoen waar de uiterlijke mens zich aan vastklampt, wat hij hebben wil, waarmee hij zich veilig wil stellen.

Wanneer wij een krachtig geestelijk leven hebben worden wij niet uit het veld geslagen doordat menselijke hulpbronnen ontbreken en ook niet wanneer wij tegenover een geweldige overmacht komen te staan. Dit wordt bewezen in de geschiedenis van Gods volk in de bijbel. Maar het is ook waar dat zij, als zij geestelijk zwak waren en achterop geraakt, een tastbaar, zichtbaar steunpunt zochten om zich daaraan vast te grijpen. Egypte komt in de plaats van God, altijd wanneer en overal waar het geestelijk leven verflauwt en achteruit gaat. Geloven in en vertrouwen op de intuïtieve leiding van de Heilige Geest in onze geest, zelfs al is die leiding zo heel anders dan de wegen die andere mensen gaan en zelfs al brengt zij ons in een Kanaän dat voorlopig nog boordevol afgoderij is en waar een zware hongersnood heerst: waar alles in tegenspraak is met wat wij ons hadden voorgesteld van een leven onder de leiding en uit de belofte van God; ons oude leven in de ‘wereld’ te verlaten, te breken met onze familie en ons ouderlijk huis en dan DAAR te moeten leven, DAAR ...! en te moeten wachten, terwijl de dingen, die gewoonten en die opvattingen die juist het eigenlijke leven van de natuurlijke mens uitmaken ons telkens weer worden afgenomen - dat is de wet van het geestelijk leven, maar het is ook de weg die God gekozen heeft om zijn kinderen op overweldigende wijze te rechtvaardigen. Geestelijke nakomelingen en rijkdom, vruchtbaarheid en dienst, stabiliteit en de vriendschap van God, zijn voor zulke geestelijke kinderen van Abraham weggelegd. God heeft een geloofsfundament gelegd voor zijn gebouw van geestelijke heerlijkheid en alleen wat op dat fundament gebouwd wordt, kan dienen tot dat geestelijke doel. Laten wij onze wandel daaraan toetsen, thuis, in zaken en in de gemeente. Als dit principe werd toegepast, zou het een ware revolutie ten gevolge hebben. Een enorme hoeveelheid vleselijke, natuurlijke en wereldse elementen in onze hulpbronnen en in onze manier van werken zouden moeten worden opgeruimd. ‘Het geloof zonder werken is dood’ (Jak. 2:26). Dat is waar, maar de werken van het geloof - van de geest - zijn niet die van het vlees; deze twee zijn niet met elkaar te vergelijken. De wandel in het vlees is iets anders dan de wandel in de geest. De dingen van de geest zijn dwaasheid voor het vlees. Een gelovige ziet wat een ander niet ziet en handelt in overeenstemming daarmee. Omdat dit ook geldt voor mensen die hun verstand verloren hebben, worden deze twee dikwijls met elkaar verward. De kinderen van het vlees denken dat de kinderen van de geest hun verstand verloren hebben. Zij weten zelfs het verschil niet tussen de krankzinnigheid van de mens en ‘de dwaasheid van God’, die wijzer is dan de mensen (1 Kor. 1:25).

Abraham werd gesterkt door zijn geloof, maar zijn wandel door het geloof was intens praktisch en heel anders dan de wandel in het vlees. Een schrijver heeft eens gezegd dat het geloof ons in moeilijkheden brengt; moeilijkheden die mensen die in het vlees wandelen of die nooit iets in het geloof wagen, niet kennen. In zulke moeilijkheden kan de kracht van het vlees ons niet helpen, dan is er bijzondere goddelijke openbaring nodig. Die gelegenheden grijpt God dan ook altijd aan om onze geest nieuwe dingen te leren, zo ontvangen wij het nodige geestelijke onderwijs. Zo leren geestelijke mensen God kennen zoals geen ander Hem kent. Dus het geloof is de wet voor de levenswandel van de nieuwe mens - de innerlijke mens - die hem stap voor stap in het hart van God binnenleidt. Dan bekroont Hij deze geestelijke groei met die ongeëvenaarde benaming: ‘Mijn vriend’! (Jes. 41:8).

Nu moeten wij nog iets noemen. De nieuwe geestelijke mens moet een nieuwe spraak leren: de taal van de geest. Hij zal steeds meer ontdekken dat ‘meeslepende woorden van menselijke wijsheid’ of ‘schittering van woorden’ niets waard zijn in geestelijk werk. Als alle godsdienstige woorden en preken en alle gesprekken over het evangelie van één enkele week werkelijk de uitingen van de Heilige Geest waren, wat zou er dan een geweldige invloed van God uitgaan in deze wereld! Maar dat is kennelijk niet het geval, die invloed is er niet. Het is namelijk onmogelijk in en door de Heilige Geest te spreken zonder dat er iets gebeurt in verband met de eeuwigheid. Dit vermogen hebben alleen zij die ‘uit de Geest’ geboren zijn, wier geest met de Heer verbonden is. Maar ook zij moeten leren om niet langer hun eigen woorden te spreken.

Zij moeten leren alleen dan te spreken, wanneer de Heilige Geest hen daartoe dringt. De innerlijke mens moet leren wat het is dat zijn uiterlijke mens wat zijn spreken betreft - wordt gedood en gebracht tot dat punt, waar Jeremia was toen hij zei: ‘Ik kan niet spreken, want ik ben jong’ (Jer. 1:6). Niet alleen als zondaars moeten wij met Christus gekruisigd worden, maar ook als predikers, sprekers of praters. De besnijdenis van Christus, die Paulus het afsnijden van het hele lichaam van het vlees noemt (Kol. 2:11), moet ook op onze lippen worden toegepast. Onze geest moet zo sterk de overhand hebben dat in alle dingen, waarin God niet verheerlijkt kan worden, wij ‘niet kunnen spreken’. Een natuurlijke aanleg tot spreken is op zichzelf geen kracht tot geestelijke dienst - het kan zelfs een positieve bedreiging daarvan zijn. Het wijst op echte geestelijke groei, als wij bang zijn om te spreken, behalve dan met woorden ‘die door de Heilige Geest geleerd zijn’ (1 Kor. 2:13). Aan de andere kant hoeft een natuurlijke onmacht tot spreken geen handicap te zijn.

Ergens aanwezig te zijn ‘in zwakheid, en met veel vrezen en beven’ (1 Kor. 2:3) kan een toestand zijn die past bij een apostolische bediening, of eigenlijk bij een bediening van de Heilige Geest. Het spreken van God is in alle opzichten iets totaal anders dan dat van een mens. Wat wordt er in de bijbel niet veel gezegd over ‘het spreken’, ‘de tong’, ‘woorden’ enz., en altijd wordt er de nadruk op gelegd dat de geest daarover de leiding moet hebben en dat het niet zonder meer uitingen van de ziel, van het verstand, het gevoel of de wil mogen zijn!

Als het waar is dat alleen een levendgemaakte geest goddelijke openbaring kan ontvangen, dan is het ook waar dat God het vermogen moet schenken om deze openbaring onder woorden te brengen, wil het geestelijke doel dat Hij ermee heeft, bereikt worden. Het is mogelijk waarheid te prediken zonder enig geestelijk inzicht te hebben; dus alleen met het verstand. Deze prediking kan een kwestie zijn van natuurlijke gaven; maar het verdrietige daarvan is dat hij die spreekt en zij die luisteren niets ervaren van de levende en werkende kracht van die waarheid. De geestelijke resultaten zijn de inspanning en de kosten nauwelijks waard. Zal er blijvende vrucht zijn tot eer van God, als resultaat van prediking, onderwijs, gesprekken of gebeden, dan is dat niet afhankelijk van een helder betoog, welsprekendheid, spitsvondigheid, schranderheid, geestigheid, suggestiviteit, hartstocht, ernst, zeggingskracht, pathos enz., maar het moeten uitingen van de Heilige Geest zijn.

‘Uw spraak maakt u openbaar’ kan op veel manieren toegepast worden, want of wij in het vlees leven of in de geest, in de natuurlijke of in de geestelijke mens, het zal altijd blijken uit wat wij zeggen en uit de geestelijke uitwerking van de vrucht van onze lippen.

O, hadden Gods kinderen maar gekruisigde lippen en hadden zijn gezanten meer lippen die aangeraakt zijn met de in bloed gedrenkte en met vuur geladen kool van het grote altaar van Golgotha!

T. Austin-Sparks wilde dat wat om niet werd ontvangen ook om niet wordt gegeven, zodat zijn boeken en artikelen geen copyrights kennen - toen noch nu. Het gebruik van deze artikelen slaat u dus vrij, maar als u iets van deze site doorgeeft aan anderen vragen we u wel dit net zo te doen, d.w.z. zonder aanpassingen, kosten of copyrights.